ECLI:NL:RBDHA:2022:9139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
NL22.12564 en NL22.12565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Indiase profvoetballer wegens onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Indiase profvoetballer die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. De eiser, geboren in 1989, stelde dat hij in India bedreigd werd vanwege zijn werkzaamheden als profvoetballer. Hij voerde aan dat hij werd afgeperst en bedreigd, en dat hij niet eerder was vertrokken uit India vanwege de bedreigingen. De rechtbank heeft de zaak op 19 juli 2022 behandeld, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, drs. F. Gieskes, en de verweerder door mr. E.W.B. van Twist via videoverbinding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar India te vrezen heeft voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de elementen van het asielrelaas van de eiser niet allemaal geloofwaardig waren en dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser is om de feiten en omstandigheden van zijn asielaanvraag aannemelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en verklaarde het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel beschikbaar voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.12564 en NL22.12565

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. F. Gieskes).

ProcesverloopBij besluit van 2 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft daarbij verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.12565, op 19 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich (via videoverbinding) laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1989 en heeft de Indiase nationaliteit. Hij heeft aan zijn
asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in India is bedreigd vanwege zijn werkzaamheden als profvoetballer.
Wat vindt verweerder?
2. Het asielrelaas van eiser bevat de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Lidmaatschap maatschappelijke organisaties;
Werkzaamheden als profvoetballer;
Bedreigingen ten gevolge van werkzaamheden.
3. De elementen 1, 2 en 3 zijn geloofwaardig. Element 4 is niet geloofwaardig. Eiser
heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar India vanwege zijn werkzaamheden heeft te vrezen voor vervolging, dan wel voor behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [1] Het cyber crime incident (van juni 2021) is geloofwaardig, maar de telefonische bedreigingen die eiser zou hebben ontvangen ten gevolge van zijn werkzaamheden na het incident, zijn ongeloofwaardig.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij in India is
afgeperst en bedreigd, omdat hij een bekende voetballer is. Het is niet vreemd dat hij niet is verhuisd naar aanleiding van de bedreigingen. Ook kan hem niet worden tegengeworpen dat hij niet eerder is vertrokken uit India. Verder staat hij in de negatieve aandacht van de autoriteiten vanwege zijn politieke achtergrond.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Veilig land van herkomst
5. De rechtbank stelt vast, dat op 14 december 2021 ten aanzien van het land van
herkomst van eiser, India, een herbeoordeling heeft plaatsgevonden of India in het algemeen als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. In deze herbeoordeling is geconcludeerd dat de aanwijzing van India als veilig land van herkomst wordt voortgezet, met bepaalde uitzonderingen èn met verhoogde aandacht voor personen die zich kritisch toonden over de overheid en het overheidsbeleid en als gevolg daarvan problemen hebben ondervonden, waaronder bijvoorbeeld mensenrechtenactivisten, academici en demonstranten.
De rechtbank stelt verder vast dat tussen partijen niet in geschil is, dat verweerder het land van herkomst van eiser in zijn algemeenheid mag aanmerken als een veilig land van herkomst. Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken, dat dit niet geldt voor hem persoonlijk.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel, dat eiser hierin niet is geslaagd. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.
Bedreigingen wegens werkzaamheden
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft
gemaakt dat hij bij terugkeer naar India heeft te vrezen voor vervolging, dan wel een reële kans loopt op ernstige schade. Dat, zoals eiser in beroep stelt, als uitgangspunt geldt dat hij als asielzoeker “op zijn woord mag worden geloofd tenzij er redenen zijn om daar anders over te oordelen”, volgt de rechtbank niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is het immers in de eerste plaats aan een vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden in zijn asielrelaas tegenover de staatssecretaris aannemelijk te maken (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1201, onder 1.6. en de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735, onder 5.9.). Het is dus in eerste instantie aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer naar India gegronde vrees heeft voor vervolging of ernstige schade.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn standpunt goed
gemotiveerd op pagina 2 tot en met 4 van het - in het bestreden besluit ingelaste - voornemen en op pagina 2 tot en met 6 van het bestreden besluit. In hetgeen eiser in zijn gronden van beroep en op zitting heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om hierover anders te oordelen. De rechtbank baseert dit met name op het volgende.
6.2.
Verweerder heeft terecht onder meer aan eiser tegengeworpen, dat eiser in India
ondanks de gestelde bedreigingen, ongeveer een jaar lang op hetzelfde huisadres is blijven wonen tot aan zijn vertrek uit India. Hier blijkt geen acute vrees uit. Ook heeft verweerder het vreemd kunnen vinden dat eiser, terwijl hij volgens zijn verklaring op pagina 14 van het verslag nader gehoor in bijna één jaar tijd ongeveer vijf keer is bedreigd met de dood, deze bedreigingen, ondanks dat hij niet heeft betaald, geen enkel gevolg voor hem hebben gehad. Ook heeft verweerder terecht vastgesteld, dat eiser wisselend heeft verklaard over wanneer hij is bedreigd (pagina 5 van het bestreden besluit). Daarbij heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de Indiase overheid achter de bedreigingen zit. Hij heeft hier niet eenduidig over verklaard. Dat in India alleen de overheid anoniem kan bellen is door verweerder op pagina 4 van het bestreden besluit gemotiveerd betwist en wordt daarom niet gevolgd.
De stelling van eiser dat verweerder in de besluitvorming ten onrechte geen rekening heeft gehouden met eisers politieke achtergrond, gelet op zijn lidmaatschap van de Naujawan Bharat Shaba (NBS) en de Punjab Student Organisation (PSO), heeft verweerder op pagina 6 van het bestreden besluit op goede gronden weerlegd. Daarnaast heeft eiser zelf verklaard dat het geen politieke organisaties zijn, waar hij lid van was, en dat hij niet politiek actief is (pagina 6 en pagina 13 van het verslag nader gehoor). De opmerkingen hierover in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor, die door de gemachtigde van eiser bij brief van 29 juni 2022 zijn ingediend, doen niet af aan deze eigen verklaringen van eiser. Verder heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop hij besloot India te verlaten. De visumaanvraag van eiser voor Duitsland dateert van februari 2022, terwijl eiser blijkens pagina 7 van het verslag nader gehoor heeft verklaard dat hij in april of mei 2022 besloot India te verlaten.
6.3.
Ook is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als profvoetballer in de verhoogde negatieve aandacht staat van de Indiase overheid of van andere (criminele) groepen waartegen de Indiase overheid geen bescherming biedt of kan bieden. Dat eiser een lijst heeft met bekende mensen die vermoord zouden zijn, maakt nog niet aannemelijk dat eiser daarvoor heeft te vrezen. De rechtbank verwijst op dit punt ook naar hetgeen hiervoor onder overweging 6.2. staat vermeld over de gestelde politieke achtergrond van eiser. Op zitting heeft de gemachtigde van verweerder op dit punt terecht verwezen naar de hiervoor onder 5. genoemde herbeoordeling. Hieruit volgt niet, dat mensen die in de publieke belangstelling staan enkel op grond daarvan een verhoogd risico lopen in India.
7. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet
aannemelijk heeft gemaakt, dat hij bij terugkeer naar India heeft te vrezen voor vervolging, dan wel voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
Conclusie
8. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid,
aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
9. Het beroep is ongegrond. Omdat hiermee op het beroep is beslist, bestaat er geen
aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep (NL22.12564) ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (NL22.12565) af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr.N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak op het beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.