ECLI:NL:RBDHA:2022:9121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
NL21.17371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser op grond van niet aannemelijke vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij werd gesteld dat de vrees van de eiser om bij terugkeer naar Nigeria te worden gedood door leden van een geheime organisatie niet aannemelijk was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 januari 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.M. Veld, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. F. van de Kamp.

De eiser, geboren in 1982, had verklaard dat hij in 2007 in contact was gekomen met een geheime organisatie en dat hij vreesde voor zijn leven na het niet voldoen aan hun eisen. De rechtbank oordeelde dat de relevante elementen van het asielrelaas van de eiser geloofwaardig waren, maar dat de vrees voor vervolging niet kon worden onderbouwd met voldoende bewijs. De rechtbank concludeerde dat er geen reëel risico bestond op ernstige schade bij terugkeer naar Nigeria, en dat de eiser niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet.

De rechtbank heeft ook de medische situatie van de eiser in overweging genomen, maar oordeelde dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de eiser in aanmerking kwam voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.17371
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.M. Veld), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarbij heeft verweerder tevens besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een ambtshalve in een asielprocedure te verlenen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Aan eiser is evenmin uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1982].
Afwijzing asielaanvraag
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij via zijn vriend [vriend] in 2007 in contact is gekomen met de geheime organisatie ‘[geheime organisatie]’. Eiser wilde van deze organisatie lid worden omdat hij rijkdom en macht wilde. Zij hebben als voorwaarde aan eiser gesteld dat hij met zijn moeder moest slapen. Eiser wilde dit niet en heeft vervolgens [stad] en later Nigeria verlaten. Eiser heeft verder verklaard dat hij van zijn oom heeft gehoord dat eisers moeder is vermoord door [geheime organisatie].
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
de identiteit, nationaliteit en herkomst; en
het bijwonen van een bijeenkomst van [geheime organisatie].
4. Verweerder acht alle relevante elementen geloofwaardig. Verweerder acht de vrees van eiser om bij terugkeer naar Nigeria te worden gedood door leden van [geheime organisatie] niet aannemelijk. Verweerder werpt in dit kader aan eiser tegen dat de geloofwaardig geachte elementen niet zijn te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder werpt verder aan eiser tegen dat hij niet aannemelijk gemaakt heeft dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoelt in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de door verweerder geloofwaardig geachte relevante elementen niet zijn te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag.1 Eiser komt dus niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet Vw.
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser voert in dit kader aan dat verweerder erkent dat de openbare bronnen waar eiser naar heeft verwezen, zijn relaas ondersteunen maar dat verweerder alsnog de vrees van eiser niet aannemelijk acht. Dit is in strijd met Werkinstructie 2014/10. Eiser voert verder aan dat het feit dat er sprake is van een tijdsverloop van 14 jaar sinds het bijwonen van de bijeenkomst van [geheime organisatie] niet maakt dat eiser niet meer van [geheime organisatie] te vrezen heeft. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat [geheime organisatie] afvallige leden vervolgt en vermoord. Verweerder kan niet zonder enig onderzoek concluderen dat het tijdsverloop meebrengt dat eiser niet langer gevaar loopt. Dat eiser al 14 jaar niets heeft gehoord is logisch, nu hij al 14 jaar vertrokken is uit Nigeria en hij zijn simkaart destijds heeft weggegooid. Eiser was verder al wel lid van [geheime organisatie] en men wist ook wie hij was. Uit bronnen blijkt dat afvallige leden worden gevolgd, dat dit niet zo zou zijn bij mensen die kort lid waren of een geringe rol speelden is niet gebleken. Eiser kent verder de [geheime organisatie] en hij weet dat ze met consequenties bedoelen het doden. Dat eiser nog enkele maanden in Nigeria heeft verbleven en in die tijd geen problemen heeft ondervonden kan verweerder niet aan hem tegenwerpen. Eiser zat die maanden immers ondergedoken en hij had met niemand contact. Eiser voert verder aan dat het feit dat zijn moeder jaren later is gedood geen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid. Het is immers goed mogelijk dat er eerst naar eiser is gezocht. Ook heeft eiser niet vaag verklaard over hoe zijn oom achter het overlijden van zijn moeder is gekomen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft in dit kader terecht aan eiser tegengeworpen dat er sprake is van een zeer ruim tijdsverloop sinds het bijwonen van de bijeenkomst van [geheime organisatie] en dat daarom niet aannemelijk wordt geacht dat eiser nog van [geheime organisatie] te vrezen heeft. Verweerder heeft hierbij
1. Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Genève, 28-07-1951.
kunnen betrekken dat de angst van eiser enkel is gebaseerd op vermoedens. Eiser heeft sinds de deelname aan de bijeenkomst niets meer van [geheime organisatie] vernomen. Eiser heeft verklaard dat [geheime organisatie] hem heeft verteld dat als hij hun voorwaarde niet vervult, er consequenties zijn, maar [geheime organisatie] heeft hem niet verteld dat dit zou inhouden dat eiser zou worden vermoord.
Dat [geheime organisatie] dit wel zou bedoelen heeft eiser niet nader onderbouwd. De enkele stelling dat hij weet hoe de organisatie werkt, is daartoe onvoldoende. De verwijzing van eiser naar enkele bronnen over [geheime organisatie] heeft verweerder onvoldoende kunnen achten.2 Weliswaar blijkt hieruit dat [A] zich ook schuldig maken aan op de persoon gerichte bedreigingen en geweld tegen afvallige leden, maar hieruit blijkt niet dat dit in elk geval zo is. Eiser heeft hiermee dus niet onderbouwd dat juist hij te vrezen heeft bij terugkeer. Met betrekking tot de dood van de moeder van eiser heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat niet aannemelijk is dat [geheime organisatie] haar hebben vermoord. Verweerder heeft in dit kader aan eiser tegengeworpen dat niet valt in te zien dat zijn moeder acht jaar nadat eiser zijn voorwaarde niet heeft gevuld, vermoord zou worden. Eiser komt gelet op het voorgaande niet in
aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Artikel 64 Vw
8. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op artikel 64 van de Vw. Eiser heeft hersenproblemen en hartproblemen. In beroep overlegt eiser een medisch rapport. De vraag is of de medicatie die eiser nodig heeft wel voorhanden is in Nigeria. Als dat niet zo is, dan is er sprake van een medische noodsituatie op korte termijn.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser eerst in beroep een en ander met betrekking tot artikel 64 van de Vw heeft aangevoerd, zodat geen sprake is van een gebrek in de motivering van het besluit. De rechtbank volgt verder het standpunt van verweerder dat uit het door eiser in beroep overgelegde patiëntdossier van 21 oktober 2021 niet volgt dat sprake is van een (actuele) medische behandeling op grond waarvan eiser mogelijk op grond van artikel 64 van de Vw in aanmerking zou komen voor uitstel van vertrek. Verweerder heeft in de door eiser overgelegde medische informatie terecht geen aanleiding gezien om advies te vragen aan het Bureau Medische Advisering.
Conclusie
10. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Eiser verwijst naar: een document van Human Rights Watch van 27 maart 2008, ‘Politics as War, The Hunan Rights Impact and Causes of Post-Election Violence in Rivers State, Nigeria, p. 55-56 en het algemeen ambtsbericht Nigeria van maart 2021.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
19 januari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.