Overwegingen
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De beroepsgrond van eiseres dat sprake is geweest van onrechtmatig binnentreden en de daarom te maken belangenafweging in haar voordeel moet uitvallen en opheffing van de maatregel moet volgen slaagt niet. Eiseres wordt weliswaar gevolgd in haar (onderbouwde) standpunt dat indien -kort gezegd- sprake is kamerverhuur binnen een pand onder omstandigheden voor elke kamer een aparte machtiging tot binnentreden moet worden verkregen indien wordt binnengetreden zonder toestemming van de betreffende huurder. Voor zover er in deze procedure echter van zou moeten worden uitgegaan dat sprake is van een situatie waarin eiseres, die enkel heeft verklaard dat zij om niet in de woning mocht verblijven en op de tweede etage zou verblijven en daar overnacht, een kamer bewoont waarvoor een machtiging zou zijn vereist, heeft te gelden dat eiseres toestemming voor de zoeking in die kamer heeft gegeven. De rechtbank overweegt dat het geven van toestemming tot zoeking in een kamer ook impliceert dat toestemming wordt gegeven tot het betreden en dus binnentreden van die kamer omdat het zoeken anders feitelijk onmogelijk is en dit ook voor eiseres duidelijk moet zijn geweest. Gelet op deze toestemming is een machtiging voor het binnentreden van de kamer waarin eiseres naar haar zeggen mocht slapen niet nodig geweest en is geen sprake van onrechtmatig binnentreden. De rechtbank overweegt voorts dat voor zover de rechtbank wel een belangenafweging had dienen te verrichten, deze niet in het voordeel van eiseres zou zijn uitgevallen. De kamer is betreden om een zoeking te verrichten waarbij concreet werd gezocht naar een identiteitsbewijs van eiseres. Bij de zoeking is niets gevonden en eiseres is niet aangetroffen in die kamer maar in het algemene toegankelijke deel van die woning voorafgaand aan de zoeking. Haar latere ophouding en inbewaringstelling zijn geen gevolg van het binnentreden in die kamer, maar van het aantreffen in de woning terwijl eiseres geen identiteitsdocument kon tonen. Eiseres is in die zin niet benadeeld door het binnentreden van die kamer zodat, voor zover sprake zou zijn van onrechtmatig binnentreden, dit niet tot opheffing van de maatregel zou hebben geleid.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als
zware grondenvermeld dat eiseres:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als
lichte grondenvermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
4. Eiseres heeft de aanvankelijke beroepsgronden die betrekking hebben op beide zware gronden en op de lichte gronden 4c en 4f ter zitting ingetrokken, zodat de rechtbank deze beroepsgronden niet zal bespreken.
De rechtbank overweegt voorts dat de gronden geen onrechtmatigheden bevatten die tot opheffing van de maatregel moet leiden.
5. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder onvoldoende voortvarend aan haar uitzetting heeft gewerkt slaagt en leidt tot opheffing van de maatregel en onmiddellijke invrijheidstelling.
6. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat wel voortvarend is gehandeld omdat op 23 augustus 2022 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden, op 31 augustus 2022 een aanvraag voor een vervangend reisdocument bij de Indonesische ambassade is gedaan en een presentatie in persoon was gepland op de dag van de zitting en deze nu vanwege de zitting is verplaatst.
7. Eiseres heeft in haar beroepsgronden echter verwezen naar de “Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten enerzijds en de Republiek Indonesië anderzijds” (https://wetten.overheid.nl/BWBV0004075/2014-05-01/0#Verdrag_Verdragtekst) In artikel 34, derde lid onder A en B, van deze Kaderovereenkomst is het navolgende bepaald:
3 In het kader van de samenwerking ter voorkoming en beperking van illegale migratie komen de partijen, onverminderd de noodzaak van de bescherming van slachtoffers van mensenhandel, eveneens het volgende overeen:
vermeende onderdanen te identificeren en illegaal op het grondgebied van een partij verblijvende onderdanen op diens verzoek zonder verdere formaliteiten over te nemen zodra de nationaliteit is vastgesteld;
hun onderdanen hiertoe de nodige identiteitsdocumenten te verstrekken.
9. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verweerder
onder verwijzing naar deze Kaderovereenkomstde Indonesische vertegenwoordiging heeft verzocht om de nationaliteit van eiseres vast te stellen en haar zonder verdere formaliteiten over te nemen. Omdat verweerder beschikt over een kopie van een nog geldig paspoort, welke kopie ook aan het dossier is toegevoegd, had dit aanstonds na inbewaringstelling gekund en dus ook gemoeten om van voortvarend handelen te kunnen spreken. De rechtbank merkt hierbij op dat de door verweerder gevolgde handelwijze conform de informatie over de te volgen procedure volgens de website van de DT&V is. Op deze website wordt echter geen gewag gemaakt van bovengenoemde Kaderovereenkomst. Het komt de rechtbank voor dat de afspraken zoals vastgelegd in de Kaderovereenkomst tot een spoedigere uitzetting zullen leiden dan de gebruikelijke procedure om een vervangend reisdocument aan te vragen en te verkrijgen zoals beschreven op de website van de DT&V. Om voortvarend te handelen indien Indonesische onderdanen in bewaring worden gesteld ter fine van uitzetting, dient DT&V zich dan ook rekenschap te geven van het bestaan van deze Kaderovereenkomst en in de contacten met de Indonesische autoriteiten hiernaar te verwijzen. Deze beroepsgrond slaagt en is een zelfstandige reden om te concluderen dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiseres heeft gewerkt.
10. De rechtbank overweegt voorts het navolgende. In het terugkeerbesluit dat op 19 augustus 2022 direct voorafgaand aan oplegging van de maatregel is genomen, is vermeld dat eiseres op 19 december 2019 is aangetroffen in een slagerij in Den Haag en haar paspoort toen is ingenomen door de politie. Tevens is aan het dossier toegevoegd een “Ontvangstbewijs voor het tijdelijk in bewaring nemen van reis- en/of identiteitspapieren”. In deze op 19 december 2019 opgemaakte en getekende M101-a is vermeld dat het door Indonesië aan eiseres verstrekte nationale paspoort met een geldigheidsduur tot 28 september 2023 tijdelijk in bewaring is genomen door de korpschef. In het dossier bevindt zich ook een foto van een envelop gericht aan Bureau Documenten met “Politie Den Haag” als afzender. Eiseres heeft in het gehoor voorafgaande aan oplegging van de maatregel verklaard dat haar paspoort in 2019 is ingenomen door de Avim. In dit bewaringsgehoor is over deze verklaring geen enkele nadere vraag gesteld. Eiseres heeft ook verklaard dat zij op enig moment daarna bericht heeft gekregen dat zij haar paspoort bij Bureau Documenten kon ophalen maar dat zij dit nimmer heeft gedaan. In het verslag van het vertrekgesprek dat is gehouden op 23 augustus 2022, is opgenomen dat de regievoerder aan eiseres heeft gevraagd waar haar paspoort is. Eiseres heeft in dit gesprek herhaald dat de vreemdelingenpolitie haar paspoort heeft ingenomen toen ze eerder werd aangehouden. In het verslag is voorts het navolgende opgenomen:
(…)
Regievoerder geeft aan reeds contact te hebben gehad met de AVIM en dat het paspoort hoogst waarschijnlijk ergens tussen de AVIM en bureau documenten is kwijtgeraakt. Het lijkt er niet op dat dit paspoort nog spoedig boven water komt.
Regievoerder toont LP aanvraag formulieren en vraagt of betrokkene deze wil invullen. Betrokkene geeft aan dit geen probleem te vinden.
Regievoerder geeft betrokkene te kennen dat ze van de DT&V €50,- meekrijgt
ter compensatie van het kwijtraken van het paspoort.
(…)
11. De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet blijkt dat bij Bureau Documenten is geïnformeerd of het paspoort van eiseres nog aanwezig is. Dit valt in ieder geval niet af te leiden uit het verslag van het vertrekgesprek. Weliswaar had eiseres haar paspoort zelf moeten ophalen omdat zij wordt geacht haar paspoort bij zich te dragen. Echter op het moment dat verweerder eiseres in bewaring stelt ter fine van uitzetting en wéét dat in 2019 het paspoort in bewaring is genomen door de korpschef en naar Bureau Documenten is verzonden en eiseres voorafgaande aan oplegging van de maatregel verklaart dat haar paspoort is ingenomen en zij het niet heeft opgehaald, betekent dit dat verweerder om van voortvarend handelen te kunnen spreken eenvoudigweg had moeten nagaan of dat paspoort nog steeds bij Bureau Documenten ligt. De korpschef van de politie te Den Haag heeft het paspoort ingenomen, datzelfde korps heeft dit paspoort naar Bureau Documenten verzonden en de enige persoon die gerechtigd is dat paspoort op te halen, namelijk eiseres, heeft dat niet gedaan. De rechtbank gaat er van uit dat authentieke identiteitsdocumenten van rechtszoekenden, zoals het papsoort van eiseres, aangetekend worden verzonden. Verweerder had aanstonds na oplegging van de maatregel contact op moeten nemen met Bureau Documenten en het paspoort van eiseres moeten ophalen of moeten laten opsturen en anders moeten (laten) nagaan aan wie Bureau Documenten dat paspoort heeft afgegeven. Indien verweerder immers in het bezit van het geldige paspoort is van eiseres kan eenvoudig een vliegticket worden aangeschaft. Eiseres heeft verklaard mee te zullen werken aan haar vertrek en ook de Covid-test te ondergaan, zodat de feitelijke uitzetting zeer kort na de inbewaringstelling had kunnen worden gepland en gerealiseerd. Verweerder heeft dit niet gedaan, maar simpelweg aangenomen dat het paspoort “kwijt” is, hierin berust en eiseres een financiële compensatie aangeboden. De rechtbank overweegt dat dit een zelfstandige reden is om te concluderen dat verweerder ook vanwege deze omstandigheden onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiseres heeft gewerkt en dit de bewaring onrechtmatig maakt.
12. De rechtbank concludeert dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is. Eiseres wordt in vrijheid gesteld en maakt aanspraak op schadevergoeding waarbij de rechtbank de standaardmatig toegekende bedragen zal toekennen. De rechtbank zal de nacht dat eiseres in ophouding in een politiecel heeft verbleven betrekken bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding omdat het paspoort van eiseres reeds in 2019 door verweerder is ingenomen en verweerder dit na raadpleging van “de systemen” bij het aantreffen van eiseres had kunnen en ook moeten weten. Eiseres maakt aanspraak op schadevergoeding voor 5 dagen verblijf in een politiecel en 14 dagen verblijf in DTC Zeist. De rechtbank bepaalt het bedrag aan door eiseres te ontvangen schadevergoeding op € 2.050,-
(5 x € 130,- en 14 x € 100,-).
13. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
14. De rechtbank heeft melding gemaakt van de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden en de termijn die hiervoor geldt.
Deze uitspraak is aldus uitgesproken in het openbaar op 5 september 2022 door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H. Snoeij, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op: 8 september 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.