3.3Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep (niet tijdig beslissen) mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
4. Nu verweerder op 30 juli 2020 een (inwilligend) besluit heeft genomen op de asielaanvraag, heeft eiser geen belang meer bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
5. De rechtbank constateert dat het alsnog genomen besluit niet geheel aan het beroep van eiser tegemoet komt, omdat eiser van mening is dat verweerder hem een volledige dwangsom verschuldigd is. Het beroep heeft daarom, op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, mede betrekking op het alsnog genomen besluit van 30 juli 2020.
6. Zoals de hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld, was verweerder van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 als gevolg van de coronacrisis door overmacht niet in staat om op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel te beslissen. Vastgesteld moet worden of de overmacht in deze zaak is ingetreden, terwijl de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag van eiser nog niet was verstreken. Voor deze situatie heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat overmachtde termijn voor het nemen van een besluit zelfstandig opschort zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is dat besluit te nemen. Dat wil naar het oordeel van de hoogste bestuursrechter zeggen dat het intreden van de overmacht die termijn opschort, zonder dat daarvoor een handeling van het bestuursorgaan is vereist. Daar heeft de hoogste bestuursrechter aan toegevoegd dat als het bestuursorgaan tekortschiet in zijn informatieplicht over het begin en het einde van de overmacht, als voorzien in het derde en vierde lid van die bepaling, dit er dus niet aan af doet dat de overmacht de termijn voor het nemen van een besluit heeft opgeschort.
7. Uit het voorgaande volgt dat als gevolg van overmacht de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag van eiser tussen 16 maart 2020 en 16 mei 2020 onderbroken is geweest. Hierdoor is de termijn voor het nemen van een besluit op die aanvraag verlengd tot en met 12 juli 2020. De ingebrekestelling van 19 mei 2020 is dus ontvangen op een moment dat de beslistermijn nog niet was verstreken, zodat vastgesteld moet worden dat deze ingebrekestelling prematuur is. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat een ingebrekestelling die is ontvangen op het moment dat de beslistermijn nog niet is verstreken, niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling in de zin van artikel 4:17, derde lid, van de Awb die zou kunnen leiden tot het verschuldigd zijn van een dwangsom vanwege het niet tijdig nemen van een besluit. Deze situatie doet zich in dit geval voor, zodat verweerder geen dwangsom verschuldigd was. Aan de omstandigheid dat verweerder – gelet op het voorgaande: onverplicht – toch een dwangsom van € 207,- heeft toegekend, zal de rechtbank geen consequenties verbinden nu daarmee buiten de omvang van het geding zou worden getreden.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep, voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit, niet-ontvankelijk is.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.