ECLI:NL:RBDHA:2022:910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
NL20.12124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens prematuur in gebreke stellen en overmacht bij besluitvorming asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 12 november 2019 een aanvraag tot het verlenen van een asielvergunning ingediend. Eiser heeft verweerder op 19 mei 2020 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op deze aanvraag. Vervolgens heeft eiser op 9 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft op 30 juli 2020 alsnog beslist en de aanvraag van eiser ingewilligd. Echter, bij besluit van 20 november 2020 heeft verweerder vastgesteld dat hij een dwangsom van € 207,- verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen op de asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, aangezien deze is gedaan terwijl de beslistermijn nog niet was verstreken door overmacht als gevolg van de coronacrisis. De rechtbank concludeert dat de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag van eiser is verlengd tot en met 12 juli 2020, waardoor de ingebrekestelling niet kan worden aangemerkt als geldig. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, en is openbaar gemaakt op 10 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12124

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 12 november 2019 een aanvraag tot het verlenen van een asielvergunning ingediend.
Op 19 mei 2020 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op deze aanvraag.
Op 9 juni 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
Bij besluit van 30 juli 2020 heeft verweerder alsnog beslist en de aanvraag van eiser ingewilligd.
Bij besluit van 20 november 2020 heeft verweerder vastgesteld dat hij een dwangsom van
€ 207,- verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Na kennis genomen te hebben van het dossier ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van dit artikel uitspraak te doen en overweegt hiertoe als volgt.
3.1
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit
3.2
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3.3
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep (niet tijdig beslissen) mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
4. Nu verweerder op 30 juli 2020 een (inwilligend) besluit heeft genomen op de asielaanvraag, heeft eiser geen belang meer bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
5. De rechtbank constateert dat het alsnog genomen besluit niet geheel aan het beroep van eiser tegemoet komt, omdat eiser van mening is dat verweerder hem een volledige dwangsom verschuldigd is. Het beroep heeft daarom, op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, mede betrekking op het alsnog genomen besluit van 30 juli 2020.
6. Zoals de hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld [2] , was verweerder van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 als gevolg van de coronacrisis door overmacht niet in staat om op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel te beslissen. Vastgesteld moet worden of de overmacht in deze zaak is ingetreden, terwijl de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag van eiser nog niet was verstreken. Voor deze situatie heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat overmacht [3] de termijn voor het nemen van een besluit zelfstandig opschort zolang het bestuursorgaan door overmacht niet in staat is dat besluit te nemen. Dat wil naar het oordeel van de hoogste bestuursrechter zeggen dat het intreden van de overmacht die termijn opschort, zonder dat daarvoor een handeling van het bestuursorgaan is vereist. Daar heeft de hoogste bestuursrechter aan toegevoegd dat als het bestuursorgaan tekortschiet in zijn informatieplicht over het begin en het einde van de overmacht, als voorzien in het derde en vierde lid van die bepaling, dit er dus niet aan af doet dat de overmacht de termijn voor het nemen van een besluit heeft opgeschort.
7. Uit het voorgaande volgt dat als gevolg van overmacht de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag van eiser tussen 16 maart 2020 en 16 mei 2020 onderbroken is geweest. Hierdoor is de termijn voor het nemen van een besluit op die aanvraag verlengd tot en met 12 juli 2020. De ingebrekestelling van 19 mei 2020 is dus ontvangen op een moment dat de beslistermijn nog niet was verstreken, zodat vastgesteld moet worden dat deze ingebrekestelling prematuur is. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat een ingebrekestelling die is ontvangen op het moment dat de beslistermijn nog niet is verstreken, niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling in de zin van artikel 4:17, derde lid, van de Awb die zou kunnen leiden tot het verschuldigd zijn van een dwangsom vanwege het niet tijdig nemen van een besluit. Deze situatie doet zich in dit geval voor, zodat verweerder geen dwangsom verschuldigd was. Aan de omstandigheid dat verweerder – gelet op het voorgaande: onverplicht – toch een dwangsom van € 207,- heeft toegekend, zal de rechtbank geen consequenties verbinden nu daarmee buiten de omvang van het geding zou worden getreden.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep, voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit, niet-ontvankelijk is.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit, niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2949.
3.Zoals bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb.