ECLI:NL:RBDHA:2022:909
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag na inwilliging door verweerder
In deze zaak heeft eiser, een asielzoeker, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn asielaanvraag. Dit beroep is ingesteld op 29 februari 2020. Echter, op 28 augustus 2020 heeft verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Ondanks deze inwilliging heeft eiser aangegeven het beroep te handhaven. Vervolgens heeft verweerder op 17 februari 2021 een dwangsombesluit genomen, waarin hij heeft aangegeven dat hij aan eiser een dwangsom van € 1.442,- verschuldigd is.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de rechtbank in staat stelt om zonder zitting uitspraak te doen wanneer het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het uitblijven van een besluit, aangezien verweerder in zijn geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser door de asielaanvraag in te willigen.
De rechtbank heeft uiteindelijk beslist dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Deze uitspraak is gedaan door rechter mr. J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen indien hij het niet eens is met de uitspraak.