ECLI:NL:RBDHA:2022:9089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
NL22.16179
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring - rechtsbijstand - inspanningsverplichting - gebrek in dossier - proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser, een Georgische nationaliteit hebbende man, had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 31 augustus 2022 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gebrek was in het proces, omdat het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling niet in het dossier was opgenomen. Dit gebrek leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitviel. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser toegewezen, maar het beroep en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16179

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.K. Abashidze. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1980 en de Georgische nationaliteit te hebben.
Voortraject
2. Eiser is van mening dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting gedurende de periode dat eiser nog in strafrechtelijke detentie verbleef. Eiser zou aansluitend op zijn detentie uitgezet worden, maar later bleek dit niet mogelijk omdat de Duitse autoriteiten daar geen toestemming voor gaven. Verweerder had daarom in de strafrechtelijke fase al moeten kijken naar mogelijkheden om een vlucht te regelen via Frankrijk, in plaats van via Duitsland.
3. Gebleken is dat verweerder heeft geprobeerd om vertrek te realiseren op de einddatum van eisers strafrechtelijke detentie. Een poging was gedaan om dit op 16 augustus 2022 plaats te laten vinden. Het vertrek vond vervolgens geen doorgang omdat de Duitse autoriteiten geen toestemming gaven. Verder had verweerder een vlucht geboekt op 20 augustus 2022. Dat de uitzetting toen niet doorging, is te wijden aan de eigen keuze van eiser. Hij wenste immers te vertrekken met het IOM [2] , omdat hij dan een geldbedrag zou ontvangen. Eiser werkt hiermee zijn uitzetting tegen. Dat neemt niet weg dat er aan de kant van verweerder derhalve wel degelijk inspanning is verricht om te komen tot een voortvarend vertrek.
Gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling
4. Eiser voert aan dat het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling niet in het dossier is opgenomen, maar enkel het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan het terugkeerbesluit en inreisverbod. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of alle noodzakelijke vragen aan eiser zijn gesteld, vooral de vraag naar de zienswijze van eiser op de voorgenomen maatregel. Daarom is sprake van een onzorgvuldig gehoor, wat dient te leiden tot een onrechtmatige maatregel van bewaring.
5. Verweerder heeft de situatie als volgt toegelicht. Er is sprake geweest van een combinatiegehoor voor de maatregel van bewaring en het terugkeerbesluit/inreisverbod. Dit combinatiegehoor had vervolgens in tweeën moeten worden geknipt. Dit is fout gegaan, waardoor de tekst voor wat betreft de maatregel is weggevallen en ook niet in het dossier te vinden is. Daardoor is niet te verifiëren wat besproken is in het gehoor, en of aan eiser de vereiste vragen zijn gesteld. Verweerder heeft dit willen oplossen door een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 29 augustus 2022 aan het dossier toe te voegen. Dit aanvullend proces-verbaal van bevindingen is niet opgemaakt door de hoormedewerker L.A. [Naam 2] zelf, maar door een collega die met haar heeft gebeld. Vastgesteld moet derhalve worden dat de afhandeling van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling niet correct heeft plaatsgevonden. Dit levert een gebrek in het voortraject op. Dergelijke gebreken die kleven aan de inbewaringstelling maken de daarop aansluitende bewaring slechts onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
6. De te maken belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. Ondanks dat uit het aanvullend proces-verbaal bevindingen blijkt dat het knippen van het combinatiegehoor fout is gegaan, blijkt daaruit evenzeer dat de hoormedewerker [Naam 2] aan eiser heeft meegedeeld dat er mogelijk een maatregel van bewaring aan hem zou worden opgelegd, en ook dat is gevraagd wat daarop zijn zienswijze is. In de maatregel zelf is alles meegewogen wat uit het gehoor en het aanvullend proces-verbaal naar voren is gekomen. Wel ziet de rechtbank, gelet op het eerder genoemde gebrek, aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Recht op rechtsbijstand
7. Eiser voert aan dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden. Hij stelt dat toen hem werd gevraagd of hij een voorkeursadvocaat had, hij twee advocaten heeft genoemd, te weten [Naam 3] en Paul. De gemachtigde van eiser is bekend bij de vreemdelingenpolitie in Den Haag. Het zou voor de hand liggen als zij hem hadden gebeld.
8. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de Avim [3] met beide door eiser genoemde advocaten contact heeft opgenomen, maar dat zij geen vreemdelingenrechtadvocaten bleken te zijn. Daarna is direct de piketcentrale ingeschakeld en eiser heeft rechtsbijstand voorafgaand aan zijn gehoor gehad. Het is niet aan de Avim om te raden welke advocaat eiser bedoelde. Er is geen sprake van een schending van eisers recht op rechtsbijstand.
Maatregel van bewaring
9. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [4] vermeld dat eiser:
-
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
-
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiser:
-
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
-
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
-
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
10. Verweerder heeft ter zitting de zware grond 3h laten vallen, maar aangegeven dat de motivering daarvan blijft staan om de zware grond 3b te onderbouwen. Verder heeft verweerder de lichte grond 4e laten vallen.
11. Eiser betwist de zware grond 3b en de lichte gronden 4c en 4d. Ten aanzien van de zware grond 3b stelt eiser dat niet is gebleken dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Hij was pas één dag in Nederland en is niet visumplichtig. Hij is daarom niet verplicht om zijn verblijf te melden als bedoeld in artikel 4.39 van het Vb. De lichte gronden 4c en 4d zijn onvoldoende gemotiveerd.
12. Hoewel Georgische burgers in beginsel niet visumplichtig zijn, geldt dat niet indien zij ongewenst zijn verklaard. Hoewel de ongewenstverklaring dateert uit 2004, is deze nog steeds geldend. Overigens was eiser ook op de hoogte van de ongewenstverklaring, gelet op de door verweerder ingediende stukken waaruit blijkt dat eiser in 2005 een bezwaarprocedure daartegen is gestart. Eiser is daarom verplicht om zijn niet-rechtmatig verblijf te melden bij de korpschef op grond van artikel 4.39 van het Vb. Door zijn verblijf niet te melden, heeft eiser zich onttrokken aan het toezicht. De zware grond 3b is feitelijk juist.
13. Verder heeft verweerder de lichte gronden 4c en 4d terecht aan eiser tegengeworpen. Niet is gebleken dat eiser een vaste woon- of verblijfsplaats heeft of beschikt over voldoende middelen van bestaan.
14. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om de maatregel te dragen.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518 (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Internationale Organisatie voor Migratie.
3.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.