Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1980 en de Georgische nationaliteit te hebben.
2. Eiser is van mening dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting gedurende de periode dat eiser nog in strafrechtelijke detentie verbleef. Eiser zou aansluitend op zijn detentie uitgezet worden, maar later bleek dit niet mogelijk omdat de Duitse autoriteiten daar geen toestemming voor gaven. Verweerder had daarom in de strafrechtelijke fase al moeten kijken naar mogelijkheden om een vlucht te regelen via Frankrijk, in plaats van via Duitsland.
3. Gebleken is dat verweerder heeft geprobeerd om vertrek te realiseren op de einddatum van eisers strafrechtelijke detentie. Een poging was gedaan om dit op 16 augustus 2022 plaats te laten vinden. Het vertrek vond vervolgens geen doorgang omdat de Duitse autoriteiten geen toestemming gaven. Verder had verweerder een vlucht geboekt op 20 augustus 2022. Dat de uitzetting toen niet doorging, is te wijden aan de eigen keuze van eiser. Hij wenste immers te vertrekken met het IOM, omdat hij dan een geldbedrag zou ontvangen. Eiser werkt hiermee zijn uitzetting tegen. Dat neemt niet weg dat er aan de kant van verweerder derhalve wel degelijk inspanning is verricht om te komen tot een voortvarend vertrek.
Gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling
4. Eiser voert aan dat het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling niet in het dossier is opgenomen, maar enkel het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan het terugkeerbesluit en inreisverbod. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of alle noodzakelijke vragen aan eiser zijn gesteld, vooral de vraag naar de zienswijze van eiser op de voorgenomen maatregel. Daarom is sprake van een onzorgvuldig gehoor, wat dient te leiden tot een onrechtmatige maatregel van bewaring.
5. Verweerder heeft de situatie als volgt toegelicht. Er is sprake geweest van een combinatiegehoor voor de maatregel van bewaring en het terugkeerbesluit/inreisverbod. Dit combinatiegehoor had vervolgens in tweeën moeten worden geknipt. Dit is fout gegaan, waardoor de tekst voor wat betreft de maatregel is weggevallen en ook niet in het dossier te vinden is. Daardoor is niet te verifiëren wat besproken is in het gehoor, en of aan eiser de vereiste vragen zijn gesteld. Verweerder heeft dit willen oplossen door een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 29 augustus 2022 aan het dossier toe te voegen. Dit aanvullend proces-verbaal van bevindingen is niet opgemaakt door de hoormedewerker L.A. [Naam 2] zelf, maar door een collega die met haar heeft gebeld. Vastgesteld moet derhalve worden dat de afhandeling van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling niet correct heeft plaatsgevonden. Dit levert een gebrek in het voortraject op. Dergelijke gebreken die kleven aan de inbewaringstelling maken de daarop aansluitende bewaring slechts onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
6. De te maken belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. Ondanks dat uit het aanvullend proces-verbaal bevindingen blijkt dat het knippen van het combinatiegehoor fout is gegaan, blijkt daaruit evenzeer dat de hoormedewerker [Naam 2] aan eiser heeft meegedeeld dat er mogelijk een maatregel van bewaring aan hem zou worden opgelegd, en ook dat is gevraagd wat daarop zijn zienswijze is. In de maatregel zelf is alles meegewogen wat uit het gehoor en het aanvullend proces-verbaal naar voren is gekomen. Wel ziet de rechtbank, gelet op het eerder genoemde gebrek, aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
7. Eiser voert aan dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden. Hij stelt dat toen hem werd gevraagd of hij een voorkeursadvocaat had, hij twee advocaten heeft genoemd, te weten [Naam 3] en Paul. De gemachtigde van eiser is bekend bij de vreemdelingenpolitie in Den Haag. Het zou voor de hand liggen als zij hem hadden gebeld.
8. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de Avimmet beide door eiser genoemde advocaten contact heeft opgenomen, maar dat zij geen vreemdelingenrechtadvocaten bleken te zijn. Daarna is direct de piketcentrale ingeschakeld en eiser heeft rechtsbijstand voorafgaand aan zijn gehoor gehad. Het is niet aan de Avim om te raden welke advocaat eiser bedoelde. Er is geen sprake van een schending van eisers recht op rechtsbijstand.
9. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eiser:
-
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
-
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte grondenvermeld dat eiser:
-
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
-
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
-
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
10. Verweerder heeft ter zitting de zware grond 3h laten vallen, maar aangegeven dat de motivering daarvan blijft staan om de zware grond 3b te onderbouwen. Verder heeft verweerder de lichte grond 4e laten vallen.
11. Eiser betwist de zware grond 3b en de lichte gronden 4c en 4d. Ten aanzien van de zware grond 3b stelt eiser dat niet is gebleken dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken. Hij was pas één dag in Nederland en is niet visumplichtig. Hij is daarom niet verplicht om zijn verblijf te melden als bedoeld in artikel 4.39 van het Vb. De lichte gronden 4c en 4d zijn onvoldoende gemotiveerd.
12. Hoewel Georgische burgers in beginsel niet visumplichtig zijn, geldt dat niet indien zij ongewenst zijn verklaard. Hoewel de ongewenstverklaring dateert uit 2004, is deze nog steeds geldend. Overigens was eiser ook op de hoogte van de ongewenstverklaring, gelet op de door verweerder ingediende stukken waaruit blijkt dat eiser in 2005 een bezwaarprocedure daartegen is gestart. Eiser is daarom verplicht om zijn niet-rechtmatig verblijf te melden bij de korpschef op grond van artikel 4.39 van het Vb. Door zijn verblijf niet te melden, heeft eiser zich onttrokken aan het toezicht. De zware grond 3b is feitelijk juist.
13. Verder heeft verweerder de lichte gronden 4c en 4d terecht aan eiser tegengeworpen. Niet is gebleken dat eiser een vaste woon- of verblijfsplaats heeft of beschikt over voldoende middelen van bestaan.
14. De gronden zijn feitelijk juist en voldoende om de maatregel te dragen.
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).