ECLI:NL:RBDHA:2022:9076
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake uitstel van vertrek en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Syrische vrouw, had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris stelde dat verzoekster in staat was om te reizen, aangezien er zes weken waren verstreken sinds haar bevalling. Verzoekster verzocht de rechtbank om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden uitgezet naar Spanje gedurende de behandeling van haar bezwaar tegen het afwijzende besluit.
Tijdens de zitting op 16 augustus 2022, waar verzoekster en haar kinderen aanwezig waren, werd het verzoek behandeld. Verzoekster voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat er sprake was van frustratie van de uitzetting en dat haar kwetsbare gezinssituatie en de gezondheid van haar kinderen onvoldoende waren meegewogen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. De rechter concludeerde dat de argumenten van verzoekster geen redelijke kans van slagen hadden, omdat zij niet voldoende medische onderbouwing had geleverd voor haar stellingen.
Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, en stelde vast dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.