ECLI:NL:RBDHA:2022:9076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
NL22.524
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake uitstel van vertrek en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Syrische vrouw, had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris stelde dat verzoekster in staat was om te reizen, aangezien er zes weken waren verstreken sinds haar bevalling. Verzoekster verzocht de rechtbank om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden uitgezet naar Spanje gedurende de behandeling van haar bezwaar tegen het afwijzende besluit.

Tijdens de zitting op 16 augustus 2022, waar verzoekster en haar kinderen aanwezig waren, werd het verzoek behandeld. Verzoekster voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat er sprake was van frustratie van de uitzetting en dat haar kwetsbare gezinssituatie en de gezondheid van haar kinderen onvoldoende waren meegewogen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. De rechter concludeerde dat de argumenten van verzoekster geen redelijke kans van slagen hadden, omdat zij niet voldoende medische onderbouwing had geleverd voor haar stellingen.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, en stelde vast dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.524

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. C.L.J.M. Wilhelmus),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Franca).

Procesverloop

Bij het besluit van 6 januari 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 [1] , afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden haar uit te zetten gedurende de behandeling van het bezwaar.
De voorzieningenrechter heeft de voorlopige voorziening op 16 augustus 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is met haar kinderen verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Makaddam. Voor verweerder is zijn gemachtigde verschenen.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Verzoekster is geboren op [geboortedag] 1991 en heeft de Syrische nationaliteit. Op
18 oktober 2021 heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat inmiddels zes weken zijn verstreken sinds de bevalling en verzoekster daarom in staat wordt geacht om te reizen. Volgens verweerder loopt verzoekster bij uitzetting naar Spanje, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. [2] Ook heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat zij de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten. Volgens verweerder is namelijk sprake van frustratie van de uitzetting.
Wat vindt verzoekster in de voorzieningenprocedure?
3. Verzoekster vindt dat het doen van de aanvraag om uitstel van vertrek, dan wel het instellen van hoger beroep tegen de rechtbankuitspraak, niet maakt dat sprake is van frustratie van uitzetting. Bovendien heeft verweerder tijdens een eerdere zitting bij de rechtbank zelf aangegeven dat verzoekster een aanvraag om uitstel van vertrek kon indienen. [3] Verder voert verzoekster aan dat verweerder ten minste had moeten oordelen dat zij recht had op zes weken uitstel van vertrek. Verweerder heeft ten onrechte geen nadere informatie ingewonnen omtrent de gezondheid van verzoekster en haar vier kinderen. Daarnaast gaat verweerder eraan voorbij dat sprake is van een kwetsbaar gezin en zijn de belangen van de kinderen onvoldoende meegewogen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet bindt.
5. Met betrekking tot het verwijt van frustratie van de procedure heeft verweerder ter zitting aangegeven dat dit niet opgenomen had moeten worden in het bestreden besluit. In bezwaar is dit punt dan ook terecht naar voren gebracht. Nu dit echter alleen ziet op de rechtsmiddelen en de periode tot aan de uitspraak op de voorlopige voorziening, is dit geen reden de voorlopige voorziening toe te wijzen. Immers, met deze uitspraak is de voorzieningenprocedure ten einde.
6. Ook de stelling dat verweerder had moeten bepalen dat verzoekster sinds de bevalling op 10 november 2021 recht had op zes weken uitstel van vertrek, vormt geen reden een voorlopige voorziening toe te kennen. Vast staat dat verzoekster inmiddels is bevallen en dat de termijn van zes weken na de bevalling waarin uitstel op vertrek wordt toegekend, is verstreken. De zwangerschap van verzoekster vormt op dit moment dan ook geen reden meer dat uitstel van vertrek moet worden verleend. De grond dat uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM vanwege de kwetsbaarheid van het gezin en de medische gesteldheid van verzoekster en haar kinderen, heeft verzoekster zowel in bezwaar als tijdens de voorzieningenprocedure niet met nadere (medische) stukken onderbouwd. Dat er een enkele calamiteitenmelding in het dossier is opgenomen waaruit blijkt dat er sprake is van psychische problematiek, is onvoldoende. Evenmin heeft zij onderbouwd waarom verweerder ten aanzien van Spanje niet (langer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan. Daarom hebben ook deze argumenten geen redelijke kans van slagen.
Wat is de conclusie?
7. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.Verzoekster verwijst naar de zitting van 14 oktober 2021 van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond.