ECLI:NL:RBDHA:2022:9072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
21_7185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing woningvormingsvergunning en beoordeling van de noodzaak tot ingrijpen in de woningmarkt

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 september 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een woningvormingsvergunning beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend om de woning aan [adres] [huisnummer] in [plaats] te verbouwen tot drie nieuwe woningen van gemiddeld 66 m2. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen met een besluit op 19 april 2021, en dit besluit werd gehandhaafd in een bestreden besluit op 4 oktober 2021. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. De rechtbank concludeert dat de vergunningplicht voor het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte in strijd is met het beginsel van zorgvuldige besluitvorming en het motiveringsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat de noodzaak om in te grijpen in de categorie zelfstandige koopwoningen niet is aangetoond, vooral omdat de woning van eiser in 2020 voor € 340.000 is aangekocht, wat boven de bovengrens van het middensegment ligt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het besluit van 19 april 2021. Dit betekent dat eiser de voorgenomen woningvorming zonder vergunning kan realiseren. De rechtbank bepaalt ook dat verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden, wat in totaal € 930,- bedraagt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7185

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , (eiser)

(gemachtigde: mr. J.A. Huijgen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, (verweerder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 april 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 4 oktober 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1.
De rechtbank beoordeelt of de afwijzing van eisers aanvraag om een woningvormingsvergunning om de woning [adres] [huisnummer] in [plaats] (de woning) te verbouwen tot drie nieuwe woningen van gemiddeld 66 m2 niet onrechtmatig is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2. De rechtbank vindt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Regelgeving
3. Van toepassing is de Huisvestingswet 2014 (hierna: de Hw) en de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (hierna: de Hvv). Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Hw maakt de gemeenteraad van zijn bevoegdheden slechts gebruik indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtmatige effecten van schaarste aan woonruimte. Op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder c, van de Hw is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders zelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden als onzelfstandige woonruimte. In artikel 5:1 van de Hvv is bepaald dat artikel 21 van de Hw van toepassing is op alle zelfstandige woonruimten behorend tot een gebouw gelegen in alle wijken van Den Haag.
In artikel 5:2, aanhef en onder c, van de Hvv is bepaald dat deze woonruimten niet zonder vergunning mogen worden verbouwd tot twee of meer zelfstandige woonruimten.
Beroepsgronden
4. Het beroep van eiser berust met verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank [1] in de kern op de grond dat het van toepassing verklaren van de artikelen 5:1, eerste lid, in samenhang gelezen met 5:2, aanhef en onder c, van de Hvv op de woning onverbindend is, omdat de gemeenteraad van Den Haag bij het vaststellen van de Hvv er niet in is geslaagd de noodzaak aan te tonen om in te grijpen in de categorie zelfstandige koopwoningen in het segment van woningen met een waarde die hoger ligt dan € 310.000 en de woning van eiser in 2020 voor € 340.000 is aangekocht.
5. Overweging 5.3 van de uitspraak genoemd in noot 1 luidt:
“De rechtbank komt tot de conclusie dat de vergunningplicht voor het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte van artikel 5.1. eerste lid, juncto artikel 5:2, aanhef en onder b, van de Hvv, voor zover die ziet op woningen in het hogere segment, wegens strijd met het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 van de Awb) en het motiveringsbeginsel (artikel 3:46 van de Awb) buiten toepassing moet blijven. Voor het bepalen welke woningen in de categorie hoger segment vallen, dient verweerder aan te sluiten bij het prijspeil van 2020. Volgens de tabel op pagina 9 van de Woonagenda 2020-202316 gaat het dan om woningen met een waarde die hoger ligt dan € 310.000,- (de bovengrens van het middensegment). Voor zover de woning binnen deze categorie woonruimte valt, mocht verweerder de vergunningplicht niet aan eisers tegenwerpen. Daarbij dient te worden uitgegaan van de WOZ-waarde van de betreffende woning in 2020 voor de omzetting. De rechtbank kan op dit punt niet zelf in de zaak voorzien, nu op basis van de stukken niet genoegzaam kan worden vastgesteld of de woning tot deze categorie behoort.”
De rechtbank onderschrijft deze overweging en neemt die over. Anders dan in die uitspraak kan de rechtbank in dit beroep wel zelf in de zaak voorzien. Met de door eiser overgelegde eigendomsinformatie uit het Kadaster kan worden vastgesteld dat de woning in 2020 is verkocht tegen een koopsom van € 340.000 en ook in dat jaar is ingeschreven.
6. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de wet. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Nu geen vergunningplicht mocht worden tegengeworpen ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien en herroept zij het besluit van 19 april 2021. Dit betekent dat eiser de voorgenomen woningvorming zonder vergunning kan realiseren.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 749,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 oktober 2021;
- herroept het besluit van 21 april 2021;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 749,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag 26 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4109, in het bijzonder overwegingen 5.1 - 5.3.