ECLI:NL:RBDHA:2022:907

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
NL20.7272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en ongegrondverklaring van het beroep tegen inwilligend besluit

In deze zaak heeft eiser op 20 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een asielvergunning, ingediend op 28 juni 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 28 augustus 2020 alsnog besloten en de aanvraag ingewilligd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat het inwilligende besluit is genomen. Eiser heeft echter ook beroep ingesteld tegen het inwilligende besluit, omdat hij van mening is dat verweerder ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld. De rechtbank heeft overwogen dat het beroep mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, omdat dit niet geheel tegemoetkomt aan de eisen van eiser.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een beslissing door verweerder is overschreden. Eiser heeft verweerder op 4 maart 2020 in gebreke gesteld, maar de rechtbank concludeert dat verweerder op dat moment nog niet in gebreke was. Hierdoor was er geen recht op een dwangsom, en is het beroep tegen het niet toekennen van een dwangsom ongegrond verklaard. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2020 ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7272

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopOp 20 maart 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 28 juni 2019 om een asielvergunning.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 28 augustus 2020 heeft verweerder alsnog beslist en de aanvraag van eiser ingewilligd.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Na kennis genomen te hebben van het dossier ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van dit artikel uitspraak te doen en overweegt hiertoe als volgt.
3.1
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit
3.2
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3.3
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep (niet tijdig beslissen) mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
4. Nu verweerder op 28 augustus 2020 een (inwilligend) besluit heeft genomen op de asielaanvraag, heeft eiser geen belang meer bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
5. De rechtbank constateert dat het alsnog genomen besluit niet geheel aan het beroep van eiser tegemoet komt, omdat eiser van mening is dat verweerder ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld. Het beroep heeft daarom, op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede betrekking op het alsnog genomen besluit van 28 augustus 2020.
6.1
In artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is bepaald dat als in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, als bedoeld in het eerste lid, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
6.2
Griekenland is per 9 augustus 2019 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van eisers asielaanvraag. De termijn van zes maanden waarbinnen eiser moet worden overgedragen [1] is daarmee aangevangen op 9 augustus 2019 en is geëindigd op 9 februari 2020. Nu eiser niet binnen deze termijn aan Griekenland is overgedragen, is Nederland per 10 februari 2020 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. Gelet op de beslistermijn van zes maanden [2] had verweerder uiterlijk op 10 augustus 2020 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden.
7. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 4 maart 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is. Uit wat hiervoor is overwogen blijkt dat verweerder op dat moment nog niet in gebreke was te beslissen op de aanvraag. Verweerder is dan ook prematuur in gebreke gesteld. Omdat van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb pas sprake is als deze plaatsvindt nadat de termijn voor het nemen van een beslissing is verstreken, en zo’n ingebrekestelling voorwaarde is om aanspraak te kunnen maken op een dwangsom, was verweerder dus geen dwangsom verschuldigd. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet toekennen van een dwangsom is het daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 28 augustus 2020, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan door een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de dag van bekendmaking daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening.
2.Als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000.