ECLI:NL:RBDHA:2022:9068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21_295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake verzoek om inzage in politiegegevens

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vrienden van Wereld en Europese Historische Musea (eiseres) en de korpschef van politie (verweerder). Eiseres had verzocht om inzage in politiegegevens, maar het beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit op 13 november 2020 naar het laatst bekende adres van eiseres is verzonden. Eiseres had het beroepschrift pas op 13 januari 2021 ingediend, wat na de wettelijke termijn van zes weken was. De rechtbank oordeelde dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was, aangezien eiseres zelf verantwoordelijk was voor het doorgeven van een adreswijziging. De rechtbank benadrukte dat het verzoek om inzage op basis van de Wet politiegegevens (Wpg) geen verplichting voor de politie met zich meebracht om een afschrift van de gegevens te verstrekken. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet inhoudelijk kon worden behandeld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/295

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2022 in de zaak tussen

Stichting Vrienden van Wereld en Europese Historische Musea, gevestigd te Den Haag, eiseres
(gemachtigde: [A]),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W.M.P. Dijkers).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2020 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om kennis te nemen van politiegegevens toegewezen.
Op 28 december 2020 heeft eiseres verweerder een formulier dwangsom niet tijdig beslissen gestuurd. Op 5 januari 2021 heeft verweerder het bestreden besluit opnieuw naar eiseres gezonden.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft het beroepschrift ook ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). De Afdeling heeft het beroepschrift ter behandeling doorgezonden aan de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], bestuurder/voorzitter van de stichting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. De gemachtigde van eiseres heeft in december 2019 bij de politie melding gemaakt van een persoon die zonder zijn toestemming de bedrijfsruimte van eiseres is binnengetreden. Hij heeft op 30 oktober 2020 een kopie van de aangifte of mutatie opgevraagd. Verweerder heeft het verzoek behandeld op grond van artikel 25 van de Wpg [1] . Bij het bestreden besluit heeft verweerder op het verzoek beslist. In het bestreden besluit is vermeld dat er een registratie is opgemaakt waarbij de gemachtigde van eiseres als melder betrokken is geweest. Het gaat om registratie PL1500-2019337008 van 3 december 2019, incident ruzie/twist. Er is volgens verweerder geen aangifte gedaan. In het bestreden besluit wordt de gemachtigde van eiseres de gelegenheid geboden een afspraak te maken om op het politiebureau inhoudelijk kennis te nemen van de registratie.
Wat vinden partijen?
2. De gemachtigde van eiseres heeft in het beroepschrift niet duidelijk gemaakt waarom eiseres het niet eens is met het bestreden besluit. Hij heeft alleen een aantal documenten overgelegd die te maken heeft met een geschil tussen eiseres en de verhuurder van het bedrijfspand dat eiseres huurde. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat de datum van het incident niet juist is verwerkt en dat hij een kopie van de aangifte wil ontvangen, onder meer om strafrechtelijke vervolging af te dwingen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit tijdig is genomen en dat het aan eiseres zelf te wijten is dat er onduidelijkheid bestaat over het juiste adres waarnaar correspondentie moet worden gestuurd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De vraag die de rechtbank als eerste moet beoordelen is of het beroepschrift op tijd is ingediend. Als dat niet zo is, moet het beroepschrift niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank zal het beroepschrift dan niet inhoudelijk beoordelen.
Is het beroepschrift op tijd ingediend?
5. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechters heeft het bestuursorgaan aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb [2] voldaan als - kort gezegd - het besluit wordt verzonden naar het laatst bekende adres van betrokkene.
6. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag nadat het besluit is toegezonden. Dit volgt uit artikel 6:8 van de Awb.
7. Een beroepschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen. Als het beroepschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door de rechtbank is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb.
8. Als iemand een beroepschrift te laat indient, moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het beroepschrift betrokkene niet kan worden toegerekend. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit van 13 november 2020 heeft gezonden naar het adres dat de gemachtigde van eiseres bij het verzoek heeft opgegeven: Van Kinsbergenstraat 83-U, 2518 GW Den Haag. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3:41 van de Awb is bekendgemaakt. Verder stelt de rechtbank vast dat op het bestreden besluit staat vermeld dat het is verzonden op 13 november 2020. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 1 januari 2021. Het beroepschrift is op 13 januari 2021 ontvangen door de rechtbank. Het beroepschrift is dus te laat ingediend.
10. Er is geen reden om aan te nemen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Gebleken is dat het bestreden besluit op 14 december 2020 retour is gezonden aan verweerder omdat het niet is afgehaald. Dat de gemachtigde van eiseres niet bekend was met het bestreden besluit omdat eiseres niet langer op het adres Van Kinsbergenstraat 83-U in Den Haag gevestigd was, komt voor rekening en risico van eiseres. Het had op haar weg gelegen om vanaf het moment dat de adreswijziging bij hem bekend was, het gewijzigde adres onverwijld aan verweerder door te geven. Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerder het bestreden besluit op de juiste wijze bekendgemaakt door het aangetekend te versturen naar het door de gemachtigde van eiseres opgegeven adres. Met het nogmaals toezenden van het bestreden besluit op 5 januari 2021 is niet een nieuwe beroepstermijn gaan lopen.
Conclusie
11. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat als de gemachtigde van eiseres wel tijdig beroep namens eiseres zou hebben ingesteld, zij niet in het gelijk zou zijn gesteld. Eiseres heeft een verzoek gedaan op grond van de Wpg. De rechtbank wijst erop dat artikel 25 van de Wpg de mogelijkheid biedt om inzage te geven in de politiegegevens die iemand zelf betreffen, maar dat daaruit geen verplichting volgt om een afschrift van deze gegevens te verstrekken. Dit is bevestigd in vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] . Ook is er geen ander artikel in de Wpg op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn om een afschrift van de registratie of mutaties aan eiseres te verstrekken. Overigens heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting toegelicht dat er geen aangifte is opgenomen, maar alleen een mutatie is opgemaakt. Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft meegedeeld kan de gemachtigde van eiseres (nog steeds) een afspraak maken om de mutatie op het politiebureau in te zien.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Wet politiegegevens
2.Algemene wet bestuursrecht
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1982