ECLI:NL:RBDHA:2022:9059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
09-807088-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsprocedure beëindigd door nakoming schikking ex artikel 511c Wetboek van Strafvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure die was aangespannen op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De veroordeelde had een schikkingsovereenkomst gesloten met het Openbaar Ministerie, waarbij hij een bedrag van € 11.303,00 aan de Staat der Nederlanden moest betalen. Op 23 december 2021 werd de vordering bij de rechtbank ingediend, maar het onderzoek werd geschorst om de nakoming van de schikking af te wachten. Tijdens de zitting op 29 augustus 2022 stelde de officier van justitie voor dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de veroordeelde aan de voorwaarden van de schikking had voldaan. De rechtbank oordeelde dat de zaak van rechtswege was geëindigd, omdat de veroordeelde volledig aan de schikking had voldaan. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen en vastgesteld dat de zaak is geëindigd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/807088-19
Datum uitspraak: 12 september 2022

Vonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht

Beslissing van de rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:

[Veroordeelde] ,

geboren te Gouda op [geboortedatum] ,
[adres] .

De vordering

De vordering strekt ertoe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 32.287,50.

Het onderzoek ter zitting

De vordering is op 23 december 2021 bij de rechtbank aangebracht. Het onderzoek is toen voor onbepaalde tijd geschorst, zodat – kort gezegd – de nakoming van een tussen de veroordeelde en het Openbaar Ministerie gesloten schikkingsovereenkomst kon worden afgewacht.
Ter terechtzitting van 29 augustus 2022 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot ontneming, omdat de veroordeelde volledig aan de bepalingen uit de schikkingsovereenkomst heeft voldaan.
De veroordeelde en zijn raadsman, mr. M. de Reus, zijn op de terechtzitting van 29 augustus 2022, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Beoordeling van de vordering

De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 16 december 2019 veroordeeld ter zake van de strafbare feiten:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, in vereniging gepleegd, en
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, in vereniging gepleegd.
Blijkens het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, zijn officier van justitie mr. H. Mol namens het Openbaar Ministerie en de veroordeelde schriftelijk een schikking, zoals bedoeld in artikel 511c van het Wetboek van Strafvordering, overeengekomen. Deze schikkingsovereenkomst is door de officier van justitie en de veroordeelde op 28 mei 2021 ondertekend. In de schikkingsovereenkomst is, voor zover hier van belang, overeengekomen dat door de veroordeelde een geldsom van – in totaal – € 11.303,00 moet worden betaald aan de Staat der Nederlanden.
Verder bevindt zich in het dossier een brief van het Centraal Justitieel Incassobureau van
2 juni 2022, waarin staat vermeld dat de aan [Veroordeelde] opgelegde schikking van € 11.303,00 volledig is afgedaan.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde aan de voorwaarden van de hiervoor genoemde schikking heeft voldaan, de zaak, aanhangig gemaakt bij deze rechtbank op 23 december 2021, overeenkomstig artikel 6:4:18, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering van rechtswege is geëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
verstaat dat de zaak van rechtswege is geëindigd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A. Schueler, voorzitter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.C.S. Ramlal, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2022.