ECLI:NL:RBDHA:2022:9040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
09-2888362-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging voor smaad en vrijspraak voor smaadschrift, met aandacht voor de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige jongen, die werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder mishandeling, vernieling, bedreiging en smaad. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging voor smaad(schrift) beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat, ondanks het ontbreken van een formele klacht van de aangever, de aangifte voldoende was om de vervolging te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de uitingen van de verdachte verstrekkende gevolgen voor de aangever hadden en dat de wens tot vervolging uit de aangifte kon worden afgeleid.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van smaad(schrift) in een ander feit, omdat de tenlastelegging niet voldeed aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat werd onderbouwd door een psychologisch rapport. De rechtbank heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen en geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de verdachte en de noodzaak voor hulpverlening in een niet-strafrechtelijk kader. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsvorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/288362-20; 09/272262-20 (t.t.z.gev.)
Datum uitspraak: 8 september 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 2002 te Den Haag,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 mei 2022 en 25 augustus 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.R. Knobbout en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. R. Heemskerk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Dagvaarding I
Feit 1: mishandeling van politieagent [slachtoffer 1] ;
Feit 2: vernieling van een ruit;
Feit 3: bedreiging van [slachtoffer 2]
Feit 4: smaad(schrift) dan wel belediging ten aanzien van [slachtoffer 3]
Feit 5: bedreiging van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]
Feit 6: smaad(schrift) ten aanzien van [slachtoffer 6] ;
Feit 7: opruiing dan wel bedreiging van de Nationale Politie.
Dagvaarding II
Vernieling van een scooter.
3. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 4 (dagvaarding I)
3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie voor het bij dagvaarding I onder 4 ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk in de vervolging is wegens het ontbreken van een door aangever ondertekende klacht, strekkende tot vervolging van de verdachte, terwijl smaad(schrift) een klachtdelict betreft.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, omdat het uitdrukkelijke verzoek tot vervolging in dit geval kan worden afgeleid uit de aangifte.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Het klachtvereiste van artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) houdt in dat een verdachte alleen vervolgd kan worden voor smaad(schrift) indien de persoon, tegen wie de smaad is gericht, door middel van een klacht de wens heeft geuit dat verdachte daarvoor wordt vervolgd. Artikel 66 lid 1 Sr bepaalt dat een klacht kan worden ingediend gedurende drie maanden nadat de klachtgerechtigde van de smaad kennis heeft genomen. In een uitspraak van 4 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2242) heeft de Hoge Raad met betrekking tot deze termijn het volgende overwogen:
‘Op grond hiervan moet worden aangenomen dat de klachtgerechtigde bij een delict als het onderhavige zijn bevoegdheid slechts gedurende de in de wet genoemde klachttermijn kan uitoefenen. In zoverre is zijn macht om te bepalen of de verdachte wordt vervolgd, in de tijd begrensd. Dat betekent dat in het geval dat voor het instellen van een vervolging een klacht is vereist en de klacht niet is ingediend binnen drie maanden nadat de klachtgerechtigde heeft kennis genomen van het gepleegde delict, de vervolging daarop afstuit. Ingeval de klacht weliswaar niet voldoet aan alle formele wettelijke eisen of niet is ingediend bij de bevoegde ambtenaar, maar vaststaat dat de klachtgerechtigde de vervolging heeft gewenst, zal van die wens binnen die termijn van drie maanden moeten zijn gebleken.’
De rechtbank stelt vast dat een door aangever ondertekende klacht, strekkende tot vervolging van de verdachte, in het dossier ontbreekt. Toch is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte. Daartoe is redengevend dat uit de aangifte van [slachtoffer 3] , die is gedaan onmiddellijk nadat hij bekend werd met de feiten, volgt dat de uitingen van de verdachte verstrekkende gevolgen voor aangever hebben gehad. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat met het onmiddellijk doen van deze aangifte door [slachtoffer 3] tevens het instellen van een vervolging uitdrukkelijk beoogd werd. Het bestaan van een klacht als bedoeld in artikel 269 Sr wordt dan ook aangenomen.

4.Vrijspraak feit 6 (dagvaarding I)

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder 6 ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt bij dit feit voorop dat voor een bewezenverklaring van smaad(schrift) onder meer vereist is dat sprake is van een tenlastelegging van een “bepaald feit” als bedoeld in artikel 261 Sr. Daarvan is sprake indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is ten laste gelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van een ander aanwijst. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het “feit” niet het gedrag van die ander betreft, maar een eigenschap die hem of haar wordt toegedicht en evenmin, als het wél gaat om diens gedrag, indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging van een bepaalde persoon.
De rechtbank is van oordeel dat het plaatsen van foto’s van [slachtoffer 6] op Instagram met daarbij de teksten “ [slachtoffer 6] (16) overleden” en “R.I.P. [slachtoffer 6] _o7o”, niet is toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging van die [slachtoffer 6] . Daarmee is het bestanddeel “telastlegging van een bepaald feit” niet vervuld, zodat smaad(schrift) niet kan worden bewezen. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het bij dagvaarding I onder 6 ten laste gelegde feit.

5.De bewijsbeslissing

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van al hetgeen (primair) aan de verdachte ten laste is gelegd.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft de feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer dat per feit is weergegeven.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot dagvaarding I:
Feit 1 (PL1500-2020344062):
- De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
25 augustus 2022;
- Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 14 november 2020,
p. 4-6;
- Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 14 november 2020, p. 17-20.
Feit 2 (PL1500-2021012110):
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 augustus 2022;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , opgemaakt op 6 november 2020, p. 19-21.
Feit 3 (PL1500-2021012110):
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 augustus 2022;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 13 januari 2021,
p. 59-86;
- Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 januari 2021, p. 94-97.
Feit 4 – primair (PL1500-2021138978):
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 augustus 2022;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , opgemaakt op 24 februari 2021, p. 26-30.
Feit 5 (PL1500-2021175146):
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 augustus 2022;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , opgemaakt op 18 juni 2021, p. 5-8;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , opgemaakt op 19 juni 2021, p. 11-12.
Feit 7 – primair (PL1500-2021012110):
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 augustus 2022;
  • Het proces-verbaal van aangifte namens de Nationale Politie, opgemaakt op 19 januari 2021, p. 108-112;
  • Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 januari 2021, p. 113-115.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot dagvaarding II:
(PL1500-2020313295):
- De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
25 augustus 2022;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , opgemaakt op 16 oktober 2020, p. 25-27;
  • Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 oktober 2020, p. 28-40;
  • Het proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 16 oktober 2020, p. 41.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 14 november 2020 te 's-Gravenhage, een ambtenaar, [slachtoffer 1] , zijnde hoofdagent van politie Eenheid Den Haag, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in het gezicht te slaan;
2.
hij in de periode van 31 oktober 2020 tot en met 3 november 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning gelegen aan [adres 2] ,
van[aangever 1] , heeft vernield;
3.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van medio september 2020 tot en met 14 januari 2021 in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, immers heeft hij schriftelijk via Instagram en Whatsapp de volgende berichten geplaatst:
- een foto van een mes met de tekst “voor [slachtoffer 2] ”; en
- “ wie wil @ [slachtoffer 2] de kkr slaan”; en
- “ wie wil @ [slachtoffer 2] doodsteken” en
- “ jij ligt straks dood. Helaas kan ik de pedohunters niet meer tegenhouden”; en
- “ pak deze 19 jarige pedo @ [slachtoffer 2] . Hij neukt 12 jarige meisje”; en
- “@ [slachtoffer 2] ga ik in elkaar rammen met oud en nieuw. Ga ik naar Duindorp en sla ik hem op zijn neus en kaak tegelijk. Ik ga hem mishandelen. Ik ga hem neersteken. Ik ga hem in het ziekenhuis laten eindigen” en
- “ ik ga jou verminken. Ik help de pedohunters. Ik ben er voor hun om jou te steken” en
- “ jonge ik zal maar uitkijken kkr pedotje. Straks lig je dood. Ik wil wel een paar maanden zitten voor jou. Ik ga jou echt steken” en
- “ ach joh, ik ga je neersteken. Ach jonge, veel plezier op de intensive care. Ik ga jou in je hart steken”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op 24 februari 2021 in Nederland, opzettelijk de eer en goede naam van [slachtoffer 3] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften verspreid,
enopenlijk tentoongesteld, door op Instagram, de volgende berichten te plaatsen:
- “ Ik zal uitleggen wat mijn probleem is ik ben misbruikt door een man @ [slachtoffer 3] hij stak zijn lul in mijn reet en ik sloeg hem hard op zijn oog om mijzelf te verdedigen tegen die pedofiel. Mensen die pedo is 38 en hij rand mij aan en volgende keer als hij dat doet gaan er hele erge dingen met hem gebeuren. die kkr pedo woont [adres 3] Als jullie hem willen pedohunters doe het dan voor mij”; en
- “ Hier het telefoonnummer van die kkr pedofiel @ [slachtoffer 3] [telefoonnummer] ”,
terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was;
5.
hij op 18 juni 2021 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend een mes in zijn hand te nemen en te tonen en dat mes in de richting van die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] te richten en die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen " ik steek jullie allemaal dood";
7.
hij op 19 januari 2021 in Nederland, in het openbaar, bij geschrift tot enig strafbaar feit en gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door via Instagram de volgende berichten te plaatsen:
- “ wie wil er een cobra naar binnen kankeren bij het politiebureau” en
- “ wie wil de eerste hoofdcommissaris van die kkr politie doodschieten”.
Ten aanzien van parketnummer 09/272262-20 (dagvaarding II)
hij op 16 oktober 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een scooter,
van[aangever 2] , heeft beschadigd
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

7.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

8.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

9.De afdoening

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 34 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [slachtoffer 2] en het hebben van een goede dagbesteding.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, met toepassing van het jeugdstrafrecht, de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel op te leggen als bedoeld in artikel 9a Sr. De raadsman heeft zich met betrekking tot het door de officier van justitie gevorderde contactverbod op het standpunt gesteld dat een contactverbod eventueel middels een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr kan worden opgelegd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een tijdsbestek van tien maanden schuldig gemaakt aan de mishandeling van een politieagent, twee vernielingen van eigendommen van buurtbewoners, bedreiging van een buurtbewoner, smaadschrift tegen een hulpverlener, bedreiging van twee andere hulpverleners en tot slot opruiing. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte voor veel onrust gezorgd in zijn omgeving. De rechtbank neemt het de verdachte in het bijzonder kwalijk dat veel van de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd tegen zijn hulpverleners. Deze personen hebben zich altijd ingezet om de verdachte op de juiste wijze te ondersteunen en dat hebben zij moeten bekopen met gevoelens van onveiligheid als gevolg van de gedragingen van de verdachte.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van GZ- [psycholoog]
d.d. 6 mei 2021. De psycholoog heeft het volgende geconcludeerd. Bij de verdachte is sprake van een autismespectrumstoornis, met bijkomend een verstandelijke beperking, ODD en ADHD. De verdachte is zowel sociaal-emotioneel als cognitief zeer beperkt. Zijn impuls-, agressie- en emotieregulatie in het algemeen schieten al snel tekort, waarbij zijn mogelijkheden tot innerlijke remming zeer beperkt zijn. De verdachte is, passend bij zijn pathologie, geneigd om negatieve emoties om te zetten in agressief gedrag. Zijn impuls- en agressieregulatie is gebrekkig en de verdachte ervaart al snel een gevoel van controleverlies. Ook bij spanningen en problemen reageert de verdachte al snel met agressief gedrag. Door zijn prikkelgevoeligheid, problemen om met veranderingen
om te gaan en zijn tekortschietende copingvaardigheden, loopt de spreekwoordelijke emmer
bij de verdachte al snel over wanneer er spanningen en problemen zijn. Het risico op agressieve impulsdoorbraken is daarmee ook groot. Het ontbrak ten tijde van het tenlastegelegde aan voldoende zorg en begeleiding. De psycholoog adviseert om het bewezenverklaarde in (sterk) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen en het jeugdstrafrecht toe te passen. De psycholoog is op basis van het bovenstaande van mening dat een langdurige en intensieve (klinische) behandeling in een setting waar men gespecialiseerd is in het bieden van hulp aan de complexe problematiek als die van de verdachte (een SGLVG-setting) noodzakelijk is om het hoge recidiverisico in voldoende mate terug te brengen. Er dient gedacht te worden aan een instelling als het ASVZ of Ipse de Bruggen. De ambulante zorg en begeleiding zoals eerder werd (geprobeerd) in te zetten, is naar inschatting van de psycholoog volstrekt ontoereikend.
De rechtbank volgt de conclusie van de deskundige ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en houdt hier rekening mee bij de afdoening van de zaak.
Uit het reclasseringsrapport van 21 augustus 2022 is gebleken dat de verdachte tot op heden niet de rust en stabiliteit heeft gehad om te leren omgaan met zijn problematiek. Ook ontbrak het de afgelopen periode aan goede hulpverlening. Daardoor ontstonden er veel escalaties rondom de verdachte, met als dieptepunt zijn sprong van het balkon in mei 2022 met ernstig letsel tot gevolg. Inmiddels is de verdachte in het kader van een rechterlijke machtiging geplaatst bij [instelling] in Wekerom en lijkt hij te kunnen werken aan een stabieler bestaan. De reclassering is van mening dat het opleggen van een straf in deze strafzaak niet opportuun is. De verdachte zal door zijn verstandelijke beperking de koppeling tussen de strafbare feiten en een straf die nu wordt opgelegd niet kunnen maken. Hulpverlening dient in een civielrechtelijk kader te worden georganiseerd, hetgeen recentelijk is bewerkstelligd. Concluderend adviseert de reclassering om de verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, ter zake het bewezenverklaarde schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
Ter zitting heeft de raadsman van verdachte een e-mailbericht overgelegd van 23 augustus 2022 afkomstig van [naam], gedragswetenschapper B van [instelling], waarin zij meedeelt dat in de visie van het behandelteam van [instelling] verdachte in de observatiegroep op zijn plek zit. Gezien wordt dat het een jongen is die grote moeite heeft met onduidelijkheid en zeer beperkt belastbaar is, zowel in sociaal als in praktisch opzicht.
Toepassing jeugdstrafrecht
De rechtbank zal – op basis van de conclusies van het NIFP en de reclassering en in de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten – het jeugdstrafrecht toepassen.
Afdoening
Gelet op de persoon van de verdachte, afgezet tegen de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan zal de rechtbank de verdachte ter zake het bewezenverklaarde schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte inmiddels op grond van een rechterlijke machtiging (die loopt tot 30 december 2022) verblijft bij [instelling], waarbij in een klinische setting wordt gewerkt aan stabilisatie, observatie en behandeling van de verdachte, zodat er uiteindelijk een duurzaam toekomstperspectief geboden kan worden. De rechtbank acht het van belang dat de hulpverlening en behandeling die verdachte nu in niet strafrechtelijk kader ontvangt doorgang vindt.
Contactverbod [slachtoffer 2]
Nu de verdachte ter zake het bewezenverklaarde schuldig wordt verklaard zonder oplegging van straf of maatregel zal aan hem geen contactverbod worden opgelegd met betrekking tot [slachtoffer 2] .
10. De vordering van de benadeelde partij J. van den Bosch en de schadevergoedingsmaatregel
10.1
De vordering
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 178,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. Hij verzoekt daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 100,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 100,-, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 november 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 100,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 november 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .

11.De vordering van de benadeelde partij G. Vermeer

11.1
De vordering
[aangever 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
11.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in zijn vordering tot schadevergoeding.
11.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
11.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat er naar het oordeel van de rechtbank geen causaal verband bestaat tussen het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde feit en de gestelde (immateriële) schade.
De rechtbank zal de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
12. De vordering van de benadeelde partij M. Keus en de schadevergoedingsmaatregel
12.1
De vordering
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 843,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. Hij verzoekt daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
12.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
12.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gematigd dient te worden, mede gelet op de rol van de benadeelde partij in het geheel en de beperkte financiële middelen van de verdachte.
12.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 3 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 250,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 250,-, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 september 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor de bij dagvaarding I onder 3 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

13.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 77c, 77g, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

14.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 6 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1, 2, 3, 4 primair, 5 en 7 primair en de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
dagvaarding I:
ten aanzien van feit 1:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
smaadschrift;
ten aanzien van feit 5:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 7:
in het openbaar, bij geschrift tot enig strafbaar feit / gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opruien;
dagvaarding II:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 100,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 november 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 100,-,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 november 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Benadeelde partij [aangever 1]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 250,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 250,-,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 september 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. van Zeijst- Repelaer van Driel, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter,
mr. D.M. Rupert, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2022.
Mr. Rupert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Ten aanzien van parketnummer 09/288362-20 (dagvaarding I)
1.
hij op of omstreeks 14 november 2020 te 's-Gravenhage, een ambtenaar, [slachtoffer 1] , zijnde hoofdagent van politie Eenheid Den Haag, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] in het gezicht te slaan;
2.
hij in de periode van 31 oktober 2020 tot en met 3 november 2020 te ’s-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning gelegen aan [adres 2] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in de periode van medio september 2020 tot en met 14 januari 2021 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij schriftelijk via Instagram en/of social media en/of internet en/of Whatsapp de volgende bericht(en) geplaatst:
- een foto van een mes met de tekst “voor [slachtoffer 2] ”; en/of
- “ wie wil @ [slachtoffer 2] de kkr slaan”; en/of
- “ wie wil @ [slachtoffer 2] doodsteken” en/of
- “ jij ligt straks dood. Helaas kan ik de pedohunters niet meer tegenhouden”; en/of
- “ pak deze 19 jarige pedo @ [slachtoffer 2] . Hij neukt 12 jarige meisje”; en/of
- “@ [slachtoffer 2] ga ik in elkaar rammen met oud en nieuw. Ga ik naar Duindorp en sla ik hem op zijn neus en kaak tegelijk. Ik ga hem mishandelen. Ik ga hem neersteken. Ik ga hem in het ziekenhuis laten eindigen” en/of
- “ ik ga jou verminken. Ik help de pedohunters. Ik ben er voor hun om jou te steken” en/of
- “ jonge ik zal maar uitkijken kkr pedotje. Straks lig je dood. Ik wil wel een paar maanden zitten voor jou. Ik ga jou echt steken” en/of
- “ ach joh, ik ga je neersteken. Ach jonge, veel plezier op de intensive care. Ik ga jou in je hart steken”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 24 februari 2021 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk de eer en/of goede naam van [slachtoffer 3] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of
door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door op Instagram, en/of op social media en/of op internet, de volgende bericht(en) te plaatsen en/of te delen:
- “ Ik zal uitleggen wat mijn probleem is ik ben misbruikt door een man @ [slachtoffer 3] hij stakt zijn lul in mijn reet en ik sloeg hem hard op zijn oog om mijzelf te verdedigen tegen die pedofiel. Mensen die pedo is 38 en hij rand mij aan en volgende keer als hij dat doet gaan er hele erge dingen met hem gebeuren. die kkr pedo woont [adres 3] Als jullie hem willen pedohunters doe het dan voor mij”; en/of
- “ Hier het telefoonnummer van die kkr pedofiel @ [slachtoffer 3] [telefoonnummer] ”,
terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 februari 2021 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk
[slachtoffer 3] , in het openbaar bij geschrift en/of bij afbeelding, heeft beledigd, door op Instagram, en/of op social media en/of op internet, de volgende bericht(en) te plaatsen en/of te delen:
- “ Ik zal uitleggen wat mijn probleem is ik ben misbruikt door een man @ [slachtoffer 3] hij stakt zijn lul in mijn reet en ik sloeg hem hard op zijn oog om mijzelf te verdedigen tegen die pedofiel. Mensen die pedo is 38 en hij rand mij aan en volgende keer als hij dat doet gaan er hele erge dingen met hem gebeuren. die kkr pedo woont [adres 3] Als jullie hem willen pedohunters doe het dan voor mij”; en/of
- “ Hier het telefoonnummer van die kkr pedofiel @ [slachtoffer 3] [telefoonnummer] ”,
5.
hij op 18 juni 2021 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend een mes in zijn hand te nemen en/of te tonen en dat mes in de richting van die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] te richten en/of te wijzen en/of die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen " ik steek jullie allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
6.
hij op of omstreeks 18 februari 2021 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk
de eer en/of goede naam van [slachtoffer 6] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht door op social media en/of internet de volgende bericht(en) te plaatsen:
- Een foto van die [slachtoffer 6] met de tekst “ [slachtoffer 6] (16) overleden en/of
- “ R.I.P. [slachtoffer 6] _o7o”
terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was
7.
hij op of omstreeks 19 januari 2021 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, in het openbaar
mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding tot enig strafbaar feit en/of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag heeft opgeruid, door via Instagram en/of social media en/of internet de volgende berichten te plaatsen en/of te delen:
- “ wie wil er een cobra naar binnen kankeren bij het politiebureau” en/of
- “ wie wil de eerste hoofdcommissaris van die kkr politie doodschieten”;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 januari 2021 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, de Nationale Politie heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij schriftelijk via Instagram en/of social media en/of internet de volgende bericht(en) geplaatst en/of gedeeld:
- “ wie wil er een cobra naar binnen kankeren bij het politiebureau” en/of
- “ wie wil de eerste hoofdcommissaris van die kkr politie doodschieten” ,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Ten aanzien van parketnummer 09/272262-20 (dagvaarding II)
hij op of omstreeks 16 oktober 2020 te 's-Gravenhageopzettelijk en wederrechtelijk een scooter, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [aangever 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.