ECLI:NL:RBDHA:2022:904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
C/09/623296 / JE RK 22-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de ontwikkeling en veiligheid

In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 januari 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter oordeelt dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, aanwezig zijn. De ouders van [minderjarige] hebben de afgelopen tijd een positieve ontwikkeling doorgemaakt, maar de kinderrechter is van mening dat deze ontwikkeling nog pril is en dat de komende tijd, gezien de medische situatie van [minderjarige], spannend zal zijn voor het gezin. Daarom is het noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer betrokken wordt, die een coördinerende rol zal vervullen en als aanspreekpunt voor de ouders zal fungeren wanneer de hulpverlening niet goed loopt.

De kinderrechter heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling toegewezen voor een periode van zes maanden, wat de kinderrechter passend acht om het behandelplan en -traject van [minderjarige] vorm te geven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek ingediend, omdat zij zich zorgen maken over de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige]. De ouders hebben verweer gevoerd tegen het verzoek, waarbij zij hebben aangegeven dat zij de afgelopen tijd flinke stappen hebben gezet en dat er al veel hulpverlening betrokken is. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat, ondanks de positieve ontwikkelingen, de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk is om de zorg voor [minderjarige] te waarborgen.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 8 februari 2022.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/623296 / JE RK 22-14
Datum uitspraak: 26 januari 2022

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 4 januari 2022 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het raadsrapport d.d. 3 januari 2022;
- de nagezonden reacties op het raadsrapport d.d. 24 januari 2022.
Op 26 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder;
- de vader;
- de heer [begeleider] , ambulant begeleider van de vader van Ipse de Bruggen.

Feiten

- [minderjarige] is erkend door de vader.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de vader en de moeder.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van negen maanden. De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De Raad maakt zich zorgen om de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] . Zowel de moeder als de vader kampt met persoonlijke problematiek, wat maakt dat de ouders onvoldoende in staat zijn om te overzien wat [minderjarige] nodig heeft. Daar komt nog eens bij dat [minderjarige] vanwege zijn ontwikkelingsachterstand op verbaal en motorisch gebied een bovengemiddelde zorgbehoefte heeft. Hoewel de ouders de afgelopen tijd een positieve ontwikkeling hebben laten zien en meewerken aan de hulpverlening, vindt de Raad het noodzakelijk dat er toezicht komt op de ontwikkeling van [minderjarige] . De Raad is bezorgd dat de ouders – met name de vader – zullen terugvallen in oude patronen wanneer de stress in de thuissituatie toeneemt. De Raad vindt het daarom belangrijk dat er een jeugdbeschermer bij [minderjarige] betrokken wordt. De jeugdbeschermer ziet erop toe dat de zorg wordt gecontinueerd en dat de positieve verandering gewaarborgd blijft.
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting naar voren gebracht dat er al veel hulpverlening betrokken is bij het gezin. Mocht het verzoek worden toegewezen, dan zal de gecertificeerde instelling een coördinerende rol spelen. Dat wil zeggen dat de gecertificeerde instelling ervoor zal zorgen dat de hulpverlening op elkaar afgestemd wordt. Zeker gelet op het medische revalidatietraject van [minderjarige] kan de betrokkenheid van een jeugdbeschermer een toegevoegde waarde zijn voor de ouders. Er zal de komende tijd namelijk nog veel op hen af gaan komen.
De ouders hebben verweer gevoerd tegen het verzochte. Daartoe hebben zij aangevoerd dat er de afgelopen tijd flinke stappen zijn gezet. De vader gebruikt geen drugs meer. Hierdoor is de financiële situatie verbeterd en dat zorgt voor meer rust in het gezin. Daarnaast is er al veel hulpverlening betrokken. Zo is er zes keer per week begeleiding van Ipse de Bruggen. Ook volgt de moeder behandeling bij De Waag en krijgt zij binnenkort twee uur per week begeleiding van Ipse de Bruggen. De ouders herkennen zich dan ook niet in het standpunt van de Raad dat zij geen hulp accepteren. Ten aanzien van de ontwikkelingsachterstand van [minderjarige] merken de ouders op dat hij fysiotherapie krijgt en hij hierdoor met stapjes vooruit gaat. Binnenkort zal er een MRI-scan gemaakt worden op basis waarvan een behandelplan wordt opgesteld. De ouders vinden een ondertoezichtstelling overbodig, omdat alle hulpverlening op de rit is en zij gemotiveerd zijn om de beste keuzes voor [minderjarige] te maken.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De kinderrechter ziet dat de ouders het beste met [minderjarige] voor hebben. De ouders hebben de afgelopen tijd een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zij werken mee aan de hulpverlening en de vader is gestopt met het gebruiken van drugs. De positieve ontwikkeling is echter nog pril en de komende tijd wordt – gelet op de medische situatie van [minderjarige] – spannend voor het gezin. De kinderrechter vindt het daarom noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer bij [minderjarige] betrokken wordt. De jeugdbeschermer speelt vooral een coördinerende rol en is het aanspreekpunt voor de ouders wanneer de hulpverlening niet goed loopt. De kinderrechter zal het verzoek toewijzen voor zes maanden. Deze termijn vindt de kinderrechter passend om het behandelplan en -traject van [minderjarige] vorm te geven.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 26 januari 2022 tot 26 juli 2022 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022 door mr. J.C. van den Dries, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 8 februari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.