ECLI:NL:RBDHA:2022:9039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
09/158536-19; 09/807855-19 (t.t.z.gev.); 09/837529-19 (t.t.z.gev.); 09/089015-21 (t.t.z.gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Overschrijding van de redelijke termijn en vrijspraak van oplichting en diefstal

Op 8 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een 18-jarige jongen, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging, oplichting, computervredebreuk, diefstal met geweld, afpersing en schuldwitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een forse overschrijding van de redelijke termijn, maar heeft geoordeeld dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde oplichting en diefstal, maar is wel schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging en computervredebreuk. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 93 dagen opgelegd, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en behandelverplichting bij de reclassering. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09/158536-19; 09/807855-19 (t.t.z.gev.); 09/837529-19 (t.t.z.gev.); 09/089015-21 (t.t.z.gev.)
Datum uitspraak: 8 september 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 25 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.R. Knobbout en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. C. Krijger naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, waarvan dagvaarding II en dagvaarding III zijn gewijzigd op de terechtzitting van 25 augustus 2022. De tekst van de (gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Dagvaarding I:
Openlijke geweldpleging.
Dagvaarding II:
Feit 1: medeplegen van oplichting;
Feit 2: computervredebreuk.
Dagvaarding III:
Feit 1: diefstal met geweld in vereniging dan wel medeplichtigheid daaraan;
Feit 2: afpersing in vereniging;
Feit 3: afpersing in vereniging dan wel medeplichtigheid daaraan;
Feit 4: diefstal met geweld in vereniging dan wel medeplichtigheid daaraan;
Feit 5: afpersing in vereniging dan wel medeplichtigheid daaraan;
Feit 6: dwang in vereniging;
Feit 7: diefstal in vereniging;
Feit 8: (schuld)witwassen.
Dagvaarding IV:
Diefstal.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een dusdanige overschrijding van de redelijke termijn dat de beginselen van een goede procesorde zijn geschonden. Het openbaar ministerie dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Primair verzoekt de verdediging het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten, subsidiair ten aanzien van de feiten die gepleegd zouden zijn voor 2021 en meer subsidiair ten aanzien van de feiten die gepleegd zijn voor 2020. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2022 (ECLI:NL:RBAMS:4199).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte. Daartoe is door de officier van justitie naar voren gebracht dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leidt, maar wel kan leiden tot compensatie in de vorm van strafvermindering. Bovendien wordt met de vervolging van de verdachte ook een pedagogisch effect beoogd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM en de daaraan te verbinden consequenties voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt een overschrijding van de redelijke termijn
op zichzelfniet tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet indien sprake is van een overschrijding van lange duur. Een dergelijke overschrijding dient gecompenseerd te worden door strafvermindering.
De rechtbank stelt met de verdediging en het openbaar ministerie vast dat de redelijke termijn ten aanzien van de onderhavige feiten, die in het jeugdstrafrecht 16 maanden is, is overschreden. Ten aanzien van een aantal feiten is de redelijke termijn zelfs ruimschoots overschreden. Desalniettemin verklaart de rechtbank – in lijn met de hiervoor genoemde vaste jurisprudentie – het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging en zal de rechtbank, indien de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, bij het bepalen van een eventueel op te leggen straf of maatregel de overschrijding van de redelijke termijn meewegen.

4.De bewijsbeslissing

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van al hetgeen (primair) aan de verdachte ten laste is gelegd.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het bij dagvaarding I, dagvaarding II onder 1, dagvaarding III onder 3 tot en met 7 (primair) en dagvaarding IV ten laste gelegde bepleit. De raadsman heeft zich met betrekking tot de overige feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
4.3
Vrijspraak
Dagvaarding II – feit 1
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting vast dat de verdachte zich op 19 juni 2019 tweemaal heeft begeven in de internetbankieren omgeving van [slachtoffer 1] , zoals onder feit 2 van deze dagvaarding ten laste is gelegd. Van enige opzettelijke betrokkenheid bij de ten laste gelegde oplichtingshandelingen, te weten het versturen van valse berichten afkomstig van het CJIB zoals ten laste gelegd onder feit 1, is de rechtbank echter op geen enkele wijze gebleken. Dat bij onderzoek aan de telefoon van verdachte meerdere Telegram-accounts zijn aangetroffen en dat in een conversatie op 26 augustus 2019 in een van die accounts de verdachte heeft aangegeven als zogenaamde bonker werkzaam te zijn, doet aan het voorgaande niet af. Zodoende kan niet worden vastgesteld dat de verdachte zich als (mede)pleger aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt en zal hij daarvan worden vrijgesproken.
Dagvaarding IV
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting vast dat zich op 29 maart 2021 een incident heeft voorgedaan tussen de verdachte en de aangever. De aangever heeft verklaard dat hij op de betreffende avond cocaïne had besteld bij de verdachte en dat de verdachte – nadat hij de woning was binnengelopen – een geldbedrag van ongeveer € 500,- heeft weggenomen van de tafel in de woonkamer. Nadien heeft er een korte achtervolging plaatsgevonden, onder meer achter de snackbar langs, waarbij de aangever de verdachte staande heeft weten te houden. Op aanwijzen van de aangever werd even later een geldbedrag van ongeveer € 500,- achter de snackbar aangetroffen. Verdachte heeft er direct bij omstanders op aangedrongen dat de politie zou worden gebeld en heeft bij zijn verhoor zichzelf ook belast door te verklaren dat hij cocaïne kwam afleveren. Ter terechtzitting heeft de verdachte een gedetailleerde verklaring afgelegd waaruit is gebleken dat zich eerder incidenten tussen de verdachte en de aangever hebben voorgedaan. Voorts heeft de verdachte de onderhavige verdenking ten stelligste ontkend. Deze verklaring komt de rechtbank oprecht over. Daar staat tegenover dat de aangever in eerste instantie heeft verklaard dat verdachte een pizza kwam bezorgen en heeft ontkend verdachte al eerder te hebben gezien. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank – hoewel er voldoende wettig bewijs voorhanden is – niet de overtuiging gekregen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
4.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde en het bij dagvaarding III onder 1, 2 en 8 ten laste gelegde met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft de feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer dat per feit is weergegeven.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde feit ( [politie proces-verbaal nummer 1] ):
- De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van
25 augustus 2022;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 12 juli 2019, p. 167-168;
  • Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , opgemaakt op 20 juli 2019,
p. 199-200;
- Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 augustus 2019, p. 238-240.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen met betrekking tot de bij dagvaarding III onder 1, 2 en 8 ten laste gelegde feiten:
Feiten 1 en 2 ( [politie proces-verbaal nummer 2] ):
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 augustus 2022;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] opgemaakt op 23 december 2019,
p. 33-35;
- Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 december 2019, p. 49-50.
Feit 8 ( [politie proces-verbaal nummer 3] ):
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 augustus 2022;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , opgemaakt op 19 mei 2020, p. 19-21;
  • Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] opgemaakt op 19 mei 2020, p. 22.
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van de overige feiten redengevende feiten en omstandigheden.
4.5
Bewijsoverwegingen
4.5.1
Dagvaarding I
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging en derhalve van het ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden.
De rechtbank stelt allereerst op basis van de door de aangever en de medeverdachten afgelegde verklaringen vast dat er door een groep jongeren geweld is gepleegd tegen de aangever, bestaande uit het slaan in het gezicht en het plaatsen/houden van een taser/stroomstootwapen tegen het lichaam. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte een dusdanig wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dit tegen de aangever gepleegde geweld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe dat zich in het dossier verklaringen van medeverdachten bevinden waaruit blijkt dat de verdachte ‘de boel een beetje liep op te stoken’ en een van de medeverdachten heeft aangespoord tot het mishandelen van aangever door die medeverdachte een duw te geven en te roepen dat hij aangever moest slaan en te roepen dat hij een
pussywas. Hoewel uit de verklaringen van de medeverdachten niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte zelf geweldshandelingen heeft verricht en zijn rol in die zin dus beperkt is gebleven, is de rechtbank van oordeel dat ook het bij de groep aanwezig zijn, het opstoken en het aansporen van de medeverdachte om geweld te gebruiken, voldoende is om te kunnen spreken van een significante en wezenlijke bijdrage aan het gepleegde geweld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
4.5.2
Dagvaarding III – feiten 3 tot en met 7
De rechtbank stelt op basis van de verschillende aangiftes en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting vast dat er in de periode van 20 november 2019 tot en met 15 december 2019 drie berovingen hebben plaatsgevonden waarbij de verdachte betrokken is geweest. De rechtbank stelt vast dat de betrokkenheid van de verdachte – in ieder geval – heeft bestaan uit het telkens vooraf overleggen met de medeverdachten over het plan van aanpak omtrent de beroving, het bestellen van pizza’s via zijn telefoon, het aanwezig zijn bij de berovingen en het nadien opeten van de pizza’s en het verdelen van de buit. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn (onbekend gebleven) medeverdachten, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van de tevoren gezamenlijk geplande berovingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 3 tot en met 7 (primair) ten laste gelegde feiten.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van parketnummer 09/158536-19 (dagvaarding I):
hij, op 1 juli 2019 te ‘s-Gravenhage, openlijk, te weten
opde Aagje Dekenlaan, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 4] , door
- medeverdachte aan te sporen tot het mishandelen van die [slachtoffer 4] door de medeverdachte een duw te geven en te roepen dat de medeverdachte die [slachtoffer 4] moet slaan en te roepen dat de medeverdachte een
pussyis en
- meermalen in
diensgezicht te slaan en
- een
taser/stroomstootwapen tegen
dienslichaam te plaatsen/houden.
Ten aanzien van parketnummer 09/807855-19 (dagvaarding II):
2.
hij op 19 juni 2019 te 's-Gravenhage, meermalen, telkens opzettelijk en wederrechtelijk in een geautomatiseerd werk, te weten de internetbankieren omgeving van ING, is binnengedrongen met behulp van een valse sleutel, te weten de inloggegevens van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van parketnummer 09/837529-19 (dagvaarding III):
1.
hij op 23 december 2019 te ’s-Gravenhage op de openbare weg, de Geysterenweg, tezamen en in vereniging met anderen, earphones van het merk Samsung en een geldbedrag van 65 euro,
van [slachtoffer 2] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- te zeggen: "Beter niet verzetten anders kan het uit de hand lopen", althans woorden van gelijke strekking, en,
- ( vervolgens) de portemonnee en earphones uit de zakken van die [slachtoffer 2] te pakken;
2.
hij op 23 december 2019 te 's-Gravenhage op de openbare weg, de Geysterenweg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 40 euro,
van die [slachtoffer 2] door
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij geld moet pinnen en dat hij anders zijn huissleutel niet terugkrijgt en er ook ingebroken kan worden, althans woorden van gelijke strekking;
3.
hij op 20 november 2019 te 's-Gravenhage op de openbare weg, de Rotgansstraat, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld, [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 50 euro en pizza's,
van Domino’s Pizza, door
- aan die [slachtoffer 5] een mes te tonen en
- het mes richting de buik te houden en
- te zeggen: "Inleveren", althans woorden van gelijke strekking;
4.
hij op 13 december 2019 te ’s-Gravenhage op de openbare weg, de Geysterenweg, tezamen en in vereniging met anderen, pizza's en een warmhoudtas,
van [slachtoffer 11] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld tegen [slachtoffer 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- die [slachtoffer 6] een stoot op het oor te geven en
- te schoppen tegen de enkel;
5.
hij op 13 december 2019 te ’s-Gravenhage op de openbare weg, de Geysterenweg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 30 euro,
van [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 11] , door
- die [slachtoffer 6] een stoot op het oor te geven, en
- te schoppen tegen de enkel en
- te roepen: "Geef me geld, geef me geld!";
6.
hij op 15 december 2019 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, een ander, te weten [slachtoffer 7] , door enige feitelijkheid die ander wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten het afgeven van een geldbedrag van 20 euro, door
- plotseling met vier personen naar die [slachtoffer 7] te lopen en
- gezichtsbedekking en/of
eencapuchon te dragen en
- te zeggen: "leeg je zakken, geef alles hier";
7.
hij op 15 december 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, de JBL koptelefoon, een pizza en een warmhoudtas,
van [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 11] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
8.
hij op 19 mei 2020, te ’s-Gravenhage (van) een voorwerp, te wete
neen snorfiets van het merk Thomos met kenteken [kenteken] gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was uit enigmisdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn – wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 110 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting bij Fivoor, de verplichting om een nuttige dagbesteding te hebben en een verbod op het gebruik van drugs (inclusief urinecontroles). De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd, bestaande uit een werkstraf voor de tijd van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn – de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel op te leggen als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Daarbij heeft de raadsman verzocht om niet als bijzondere voorwaarde op te nemen een verbod op het gebruik van drugs (inclusief urinecontroles).
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, computervredebreuk, meerdere berovingen op straat van -onder meer- maaltijdbezorgers en schuldwitwassen. De rechtbank vindt het grimmige karakter van de openlijke geweldpleging en de berovingen zorgelijk en neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij zich geen rekenschap heeft gegeven van de (psychische) gevolgen van zijn handelen voor de aangevers, maar slechts aan zijn eigen belang heeft gedacht, terwijl hij zelf ook enige tijd als maaltijdbezorger werkzaam is geweest. Daarnaast heeft dit soort delicten veel impact op de samenleving als geheel, omdat zij in het openbaar plaatsvinden. Zij zorgen voor een algemeen gevoel van onveiligheid.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 juli 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van GZ-psycholoog
M. Westra d.d. 1 juli 2020, opgemaakt in de zaak met parketnummer 09/837529 (t.a.v. feit 1 en 2). De psycholoog heeft het volgende geconcludeerd. Bij de verdachte is sprake van een gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Hier was ook sprake van ten tijde van het ten laste gelegde. Over de mate van toerekenbaarheid van het ten laste gelegde aan de verdachte kan er geen uitspraak worden gedaan. Een op emotieregulatie gerichte therapie wordt geadviseerd naast het onderwijs- en Zorgprogramma van het Flexcollege. Specifiek wordt een mentalization based aanpak geadviseerd, welke zich richt op zowel emotiebegripsvaardigheden als reactievaardigheden. Een op emotieregulatie gerichte vaktherapie (psychomotorische therapie of muziektherapie) sluit het beste aan op de voorkeur handelend bezig te zijn van betrokkene waarmee de motivatie mogelijk hoger is. Vanuit het kader van de bijzondere voorwaarden wordt voldoende werking verwacht.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 12 augustus 2022 volgt dat de situatie van de verdachte op dit moment verontrustend is. In april 2022 heeft hij een psychose gehad als gevolg van drugsgebruik en hij is daarvan momenteel herstellende. De schoolgang van de verdachte is zorgelijk. Hij volgt geen onderwijs, heeft nog geen startkwalificatie en zijn motivatie en toekomstperspectief blijven moeilijk. De Raad ziet dat de verdachte een jongen is die moeite heeft met praten over zijn gevoelens. Er zijn zorgen over de ontwikkeling (een scheefgroei van de persoonlijkheidsontwikkeling, gewetensontwikkeling en de emotieregulatie) en het gedrag van de verdachte. Het is van belang het recidiverisico te verkleinen. De Raad heeft verschillende afdoeningen overwogen, maar komt tot de conclusie dat de verdachte baat zou hebben bij een behandeling. Hij staat daar echter niet voor open en hij kan dat vanwege zijn psychische problemen momenteel ook niet aan. Het doorlopen van een behandeling wordt wel noodzakelijk geacht om recidive blijvend te kunnen voorkomen. Ook is van belang dat de verdachte begeleiding krijgt om ervoor te zorgen dat zijn situatie verandert. Er dient begeleiding te komen die gespecialiseerd is in mensen met onder andere psychische problemen. GGZ Reclassering Fivoor is een instantie die deze zorg kan bieden. De Raad acht naast begeleiding een geheel voorwaardelijke straf passend met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich meldt bij GGZ Reclassering Fivoor;
  • zich laat behandelen.
Ter terechtzitting is door een vertegenwoordiger van de Raad medegedeeld dat de situatie omtrent de verdachte zorgelijk is. Hij wordt inmiddels drie jaar begeleid door de jeugdreclassering, maar een passende behandeling is – mede gelet op het gebrek aan motivatie bij de verdachte – niet van de grond gekomen. Daarom wordt nu geadviseerd om de verdachte bij de volwassenenreclassering onder te brengen. Mogelijk past dat beter bij hem en gaat hij inzien dat hij zich veel meer zal moeten inzetten.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting medegedeeld dat een behandeling noodzakelijk is voor de verdachte om zijn leven weer vorm te kunnen geven. De verdachte heeft recentelijk een psychose gehad en nadien is gebleken dat deze door drugsgebruik werd veroorzaakt. Zijn omgeving houdt nu goed in de gaten of hij drugs gebruikt of niet. Een drugsverbod in het kader van een bijzondere voorwaarde acht de vertegenwoordiger niet passend of noodzakelijk.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter terechtzitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 93 dagen, met aftrek van tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal 45 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting. Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid en behandeld om zo de kans op recidive terug te dringen. Gelet op de adviezen van de deskundigen op de terechtzitting zal de rechtbank geen andere bijzondere voorwaarden aan de verdachte opleggen.
Verder acht de rechtbank het – gelet op de ernst van de feiten – ook passend dat aan de verdachte een werkstraf wordt opgelegd, zodat hij nog daadwerkelijk straf ervaart, terwijl wordt voorkomen dat hij hiervoor terug zou moeten in jeugddetentie. De rechtbank zal, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, daarom aan de verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 80 uren.
9. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] en de schadevergoedingsmaatregel
9.1
De vordering
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.596,33, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 596,33 aan materiële schade en
€ 4.000,- aan immateriële schade.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.096,33, bestaande uit € 596,33 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een bedrag € 1.500,- voor toewijzing in aanmerking komt. De raadsman heeft daarbij verzocht om de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen, omdat het onwenselijk is dat de verdachte nog met de medeverdachten in contact moet treden. De raadsman verzoekt derhalve het toe te wijzen bedrag in gelijke delen toe te wijzen.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en naar het oordeel van de rechtbank door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 2.096,33, bestaande uit € 596,33 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 juli 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen. Anders dan door de raadsman is bepleit, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van hoofdelijke aansprakelijkheid van de verdachte voor de toe te wijzen schade.
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.096,33, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2019, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 4] .
10. De vorderingen van de benadeelde partijen met betrekking tot dagvaarding II
10.1
De vorderingen
[slachtoffer 8] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 382,87, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[slachtoffer 9] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 382,87, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[slachtoffer 10] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 11.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 1.000,- aan materiële schade en
€ 10.000,- aan immateriële schade.
10.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] niet-ontvankelijk verklaren in hun respectievelijke vorderingen, aangezien de verdachte van het feit waarop de vorderingen betrekking hebben, zal worden vrijgesproken.
De rechtbank zal [slachtoffer 10] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, aangezien aan hem niet rechtstreeks schade is toegebracht door de ten laste gelegde feiten.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen moeten worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

11.De inbeslaggenomen voorwerpen

11.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte verzocht om teruggave van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen. Voorts heeft hij teruggave verzocht van een jas en een broek die met betrekking tot dagvaarding III in beslag zouden zijn genomen.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het bij dagvaarding II onder 1 ten laste gelegde feit, verzet het belang van strafvordering zich naar het oordeel van de rechtbank niet meer tegen teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank zal dan ook de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen.
Nu een beslaglijst ten aanzien van de jas en de broek in het dossier ontbreekt, zal de rechtbank zich niet verder over dit (kennelijke) beslag uitlaten.

12.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen: 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 138ab, 141, 284, 311, 312, 317 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

13.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding II onder 1 en de bij dagvaarding IV ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I, dagvaarding II onder 2 en dagvaarding III tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
dagvaarding I:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
dagvaarding II:
ten aanzien van feit 2:
computervredebreuk;
dagvaarding III:
ten aanzien van feit 1, primair:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 2:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 3, primair:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 4, primair:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 5, primair:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 6:
medeplegen van een ander door een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;
Ten aanzien van feit 7:
diefstal in vereniging;
Ten aanzien van feit 8:
schuldwitwassen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
93 (DRIEËNNEGENTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die jeugddetentie, te weten
45 (VIJFENVEERTIG) DAGENniet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor, adres: Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich onder behandeling stelt van een zorginstelling, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de tijd van
80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
40 (VEERTIG) DAGEN;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.096,33 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 4] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.069,33, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 4] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
Benadeelde partijen [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10]
bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] niet-ontvankelijk zijn in hun respectievelijke vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten:
1 STK Computer
Apple iPad [serienummer] ;
1 STK Laptop computer
ACER Aspire;
1 STK Laptop computer
ACER Aspire 3;
heft op de geschorste bevelen tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. R. van Zeijst- Repelaer van Driel, kinderrechter,
mr. D.M. Rupert, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2022.
Mr. Rupert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.