ECLI:NL:RBDHA:2022:9034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
NL22.11175
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en vertrektermijn voor vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit dat aan eiser is opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die in 2017 met een C-visum Europa is ingereisd, heeft nooit rechtmatig verblijf aangevraagd en is sindsdien niet meer vertrokken. Het bestreden besluit verplicht eiser om binnen 28 dagen het grondgebied van de Europese Unie te verlaten, omdat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en voert aan dat het terugkeerbesluit geen motivering bevat voor het onttrekkingsrisico en dat de verkorte vertrektermijn van 28 dagen niet voldoende is gemotiveerd. Hij verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2019 ter ondersteuning van zijn standpunt. De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft bestreden dat hij een onderdaan is van een derde land en dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht een terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd.

De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris op grond van de Vreemdelingenwet eiser een vertrektermijn van 28 dagen heeft gegund, wat in overeenstemming is met de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank stelt vast dat de nationale wetgever deze termijn als passend heeft aangemerkt voor vrijwillig vertrek. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat van het opleggen van een terugkeerbesluit zou moeten worden afgezien. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11175

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. In het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd, waarin eiser wordt opgedragen om binnen 28 dagen het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. In het besluit staat dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft. Eiser is in 2017 met een C-visum Europa ingereisd en hij is nadien niet meer vertrokken. Verder heeft eiser in Nederland of elders in Europa nooit verblijfsrecht aangevraagd.
2. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit geen motivering bevat van het onttrekkingsrisico en eiser verwijst ter onderbouwing naar een uitspraak van de Afdeling [1] van 9 oktober 2019. [2] Het terugkeerbesluit is volgens hem daarom onrechtmatig. Verder stelt hij dat ten onrechte niet is gemotiveerd waarom hem een verkorte vertrektermijn van 28 dagen is gegund. Eiser verwijst daarbij naar artikel 7 van de Terugkeerrichtlijn. [3]
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Eiser heeft niet bestreden dat hij een onderdaan is van een derde land en dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Verweerder heeft dan ook terecht aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd [4] . Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van het opleggen van een terugkeerbesluit zou moeten worden afgezien.
4. Verweerder heeft op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw [5] aan eiser een vertrektermijn gegund van 28 dagen. Een verkorte vertrektermijn vanwege een door verweerder aangenomen risico op onttrekking is niet aan de orde. De in artikel 62, eerste lid, van de Vw genoemde vertrektermijn van vier weken beslaat - anders dan eiser stelt - niet 30 maar 28 dagen. De nationale wetgever heeft dit aangemerkt als een in het algemeen passende termijn voor vrijwillig vertrek, zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Uit deze richtlijnbepaling volgt dat een (algemeen) passende termijn voor vrijwillig vertrek 7 tot 30 dagen kan zijn. Op grond van artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn kan, onder de daar genoemde specifieke omstandigheden in individuele gevallen een termijn voor vrijwillig vertrek worden onthouden of een kortere termijn dan 7 dagen kan worden toegekend. Hiervan is in dit geval geen sprake. Op verweerder rustte dan ook geen verplichting om de aan eiser toegekende vertrektermijn verder te motiveren.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
4.Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
5.Vreemdelingenwet 2000.