ECLI:NL:RBDHA:2022:8999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
22/3584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster tegen een besluit van de burgemeester van Leidschendam-Voorburg. De burgemeester had op 18 mei 2022 besloten om de woning van verzoekster te sluiten voor een periode van drie maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er vermoedens waren van drugshandel vanuit de woning. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 29 augustus 2022, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren. De burgemeester was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en er waren ook vertegenwoordigers van de derde-partij, Stichting Vidomes, aanwezig. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de sluiting van de woning noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde, gezien de meldingen van drugshandel en de aangetroffen hoeveelheid harddrugs bij verzoekster.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, ook al was verzoekster niet direct betrokken bij de drugshandel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de sluiting van de woning evenredig was en in het belang van de openbare veiligheid. De gevolgen voor verzoekster, zoals het beëindigen van de huurovereenkomst, zijn niet voldoende zwaarwegend geacht om de sluiting onterecht te maken. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen en dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3584

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 september 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.R. Backer),
en

de burgemeester van Leidschendam-Voorburg, verweerder

(gemachtigde: H.H. van der Ster).

Als derde-partij neemt aan het geding deel Stichting Vidomes te Delft

(gemachtigde: mr. E. Boot)

Procesverloop

In het besluit van 18 mei 2022 heeft verweerder verzoekster gelast de woning aan de [adres] [huisnummer] in [plaats] (de woning) te sluiten en voor drie maanden gesloten te houden.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 14 juni 2022 telefonisch aan de rechtbank laten weten bereid te zijn het besluit op te schorten tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Verweerder heeft de rechtbank stukken toegezonden met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. De stukken zijn in een bewerkte versie overgelegd. De rechtbank heeft in een andere samenstelling bij uitspraak van 15 juli 2022 geoordeeld dat beperking van kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd is. Verzoekster heeft toestemming gegeven dat de voorzieningenrechter deze inziet en bij de uitspraak betrekt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 augustus 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar beschermingsbewindvoerder [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder zijn ook verschenen [B] en [C] . De derde-partij heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2 Naar aanleiding van een melding bij meld misdaad anoniem heeft de politie onderzoek naar de woning van verzoekster gedaan. Zo is er enige tijd een camera opstelling geplaatst. Uit het onderzoek volgt volgens de politie dat er activiteiten zijn waargenomen die duiden op drugshandel. Op 16 maart 2022 is overgegaan tot een zogenoemde schepactie waarbij onder andere een bezoeker aan de woning verklaarde daar drugs gekocht te hebben. Op diezelfde dag werd de woning doorzocht waarbij goederen aangetroffen werden die de politie ambtshalve bekend zijn als goederen die gebruikt worden voor de handel in verdovende middelen. Verzoekster werd meegenomen naar het politiebureau. Daar werd een hoeveelheid van 2,7 gram cocaïne bij haar aangetroffen.
Wat heeft verweerder besloten?
3 Verweerder concludeert uit de informatie van de politie dat in of vanuit de woning sprake is van handel in harddrugs. De woning dient drie maanden gesloten te worden zodat de nadelige effecten van drugshandel en drugsgebruik op het openbare leven worden weggenomen.
Wat vindt verzoekster hiervan?
4 Verzoekster betwist dat er in of vanuit de woning is gehandeld in harddrugs. De bij verzoekster op het politiebureau aangetroffen stof wijst op de aanwezigheid van cocaïne maar het blijkt niet dat het ook daadwerkelijk cocaïne was. Als het al cocaïne was, is dat niet in de woning aangetroffen, maar op het politiebureau. Daarnaast heeft verweerder de “loop” naar de woning onvoldoende onderbouwd. Dat twee bezoekers aan de woning stonden gesignaleerd als harddrug gebruiker zegt niets, deze feitelijke situatie kan gewijzigd zijn. Er is onvoldoende informatie gegeven over de in de woning aangetroffen attributen. Het zouden oude spullen kunnen zijn of gewoon huishoudelijke spullen. Volgens verzoekster was verweerder dan ook niet bevoegd om over te gaan tot sluiting van de woning.
Sluiting van de woning is gelet op het voornoemde ook niet noodzakelijk. Daarbij is ook nog van belang dat de wellicht aangetroffen drugs een geringe overschrijding van de handelshoeveelheid betreft.
Dat de woningsluiting niet evenredig is blijkt uit het feit dat de strafvervolging tegen eiseres is geseponeerd. Dit is een indicatie van het feit dat het vermoeden van drugshandel vanuit de woning niet juist is. Zowel uit de verklaringen uit de schepactie en uit die van meldingen uit de buurt kan geen betrokkenheid van verzoekster worden afgeleid. De gevolgen van de sluiting zijn voor verzoekster groot omdat de huurovereenkomst zal worden ontbonden. Verzoekster zal op een zwarte lijst terecht komen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Bevoegdheid
5 Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd de woning te sluiten als in een woning hard- en/of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. De burgemeester voert beleid om de handel in drugs tegen te gaan. Dit beleid is opgenomen in de beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13B Opiumwet (beleidsregels). Volgens de beleidsregels wordt de woning gesloten voor de duur van drie maanden als een handelshoeveelheid harddrugs aanwezig is.
De hoogste bestuursrechter in dit soort zaken [1] heeft al vaker overwogen dat een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik kan worden aangemerkt. Bij een grotere hoeveelheid drugs dan dat mag worden aangenomen dat het niet (alleen) voor eigen gebruik is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Het ligt in dat geval op de weg van een betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 22 juni 2022 nog bevestigd. [2]
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij verzoekster 2,7 gram harddrugs is aangetroffen tijdens de insluitingsfouillering. Deze drugs had verzoekster dan ook reeds bij zich in de woning. Gelet op de hoeveelheid harddrugs heeft verweerder mogen aannemen dat de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is, en verweerder is dus bevoegd de woning te sluiten. De voorzieningenrechter overweegt dat voor de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet niet is vereist dat verzoekster kennis moet hebben gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen en/of dat zij betrokken moeten zijn geweest bij de verkoop ervan. Het betoog van verzoekster dat zij de drugs in handen kreeg van haar logee doet niet af aan de sluitingsbevoegdheid van verweerder. Verweerder was dan ook bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan.
Noodzaak
6 Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in een overzichtsuitspraak van de hoogste bestuursrechter. [3]
Verzoekster heeft ter zitting uitgelegd dat de loop naar haar woning verklaard kan worden vanwege het feit dat zij graag seks heeft met verschillende mannen en dat dit de waarnemingen van de politie verklaart. Verzoekster merkt hierbij op dat zij ook regelmatig mannen afwijst zodat deze mannen maar zeer kort in de woning verblijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat er meer aanwijzingen voor drugshandel bestaan in het dossier. Weliswaar is er bij de doorzoeking een kamer aangetroffen met dildo’s, glijmiddel en condooms, echter in de woning zijn ook verschillende attributen aangetroffen die gebruikt worden voor de handel in drugs. Daarbij heeft een bezoeker van de woning bij de politie verklaard drugs in de woning te hebben gekocht. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de sluiting van het pand in redelijkheid noodzakelijk heeft kunnen vinden voor het herstel van de openbare orde en veiligheid.
Evenredigheid
7 Als sluiting van de woning noodzakelijk wordt geacht, neemt dit niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Bij de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting moeten onder meer de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en mogelijke medische omstandigheden van verzoekster in aanmerking worden genomen. [4]
Het mogelijke gevolg dat verzoekster een lange tijd geen woning meer zal kunnen huren hangt echter niet enkel samen met het besluit van verweerder om de woning voor drie maanden te sluiten. De derde partij heeft op zitting verklaard dat zij sowieso de huurovereenkomst willen gaan beëindigen gelet op de bestuurlijke rapportage. Daarbij is dus niet van doorslaggevend belang of het besluit tot sluiting van verweerder stand houdt, dit heeft alleen effect op de vraag hoe de huurovereenkomst juridisch gezien beëindigd kan worden. De derde partij heeft op zitting ook aangegeven dat een eventuele volgende woningbouwcorporatie kan vragen om de reden van ontbinding van deze overeenkomst. Dat zou uit kunnen maken voor het verkrijgen van een nieuwe woning, maar kan bijvoorbeeld ook betekenen dat eerst een proeftijd ingebouwd wordt.
Verzoekster is verder als bewoner van de woning verantwoordelijk voor wat er in haar woning gebeurt. Dit betekent dat verzoekster van de in haar woning aangetroffen drugs en druggerelateerde goederen een verwijt kan worden gemaakt. Haar betoog dat zij geen weet had van de spullen van haar logee legt onvoldoende gewicht in de schaal.
De voorzieningenrechter is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verweerder meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van het herstel van de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat in de omgeving dan aan het belang van verzoekster. De voorzieningenrechter acht hierbij met name van belang dat er een melding is gedaan dat er sprake is van drugshandel vanuit de woning en de daarmee gepaard gaande overlast.
Conclusie
8 De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
9 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
3.Uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak).
4.zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 en de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.