ECLI:NL:RBDHA:2022:898

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een woon- en winkelcomplex in Delft

Op 18 januari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woon- en winkelcomplex aan de Kruisstraat in Delft. Eiseres, die bezwaar had gemaakt tegen de verleende vergunning, vond dat het bouwplan van vergunninghoudster op verschillende punten was aangepast ten opzichte van de eerder verleende omgevingsvergunning eerste fase. Eiseres stelde dat deze aanpassingen niet van ondergeschikte aard waren en dat ze een ongerechtvaardigde inbreuk op haar woon- en leefklimaat zouden veroorzaken.

De rechtbank heeft het procesverloop in detail bekeken, waarbij verweerder op 25 september 2020 een omgevingsvergunning had verleend en het bezwaar van eiseres op 21 april 2021 ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 7 december 2021 was eiseres niet verschenen, maar de vergunninghoudster en haar gemachtigde waren wel aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de aanpassingen in het bouwplan, zoals de gewijzigde positie van de voorgevel en de detaillering van de vluchttrap, niet leidden tot een grotere strijdigheid met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtsregel was die aanpassing van het bouwplan tussen de eerste en tweede fase in de weg stond.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat de weigeringsgronden in de Wabo niet van toepassing waren. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. Benard),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: M. de Lange).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Kruisstraat Delft B.V.(vergunninghoudster), te Haarlem (gemachtigde: mr. P.H. Revermann).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woon- en winkelcomplex aan de Kruisstraat [nummer] te Delft.
Bij besluit van 21 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens derde partij is verschenen [A] , vergezeld van zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij besluit van 12 juli 2019 aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning eerste fase verleend voor het afwijken van bestemmingsplan ten behoeve van het realiseren van een woon- en winkelcomplex aan de Kruisstraat [nummer] in Delft.
2. Vergunninghoudster heeft op 19 juni 2020 een aanvraag ingediend om een
omgevingsvergunning tweede fase voor de activiteit ‘bouwen’ voor het voormelde project te verlenen. Verweerder heeft in het primaire besluit de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Dit besluit heeft verweerder gehandhaafd bij het bestreden besluit.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiseres is het bouwplan van vergunninghoudster op een aantal onderdelen aangepast ten opzichte van het bouwplan dat heeft geleid tot het verlenen van de omgevingsvergunning eerste fase op 12 juli 2019. Deze aanpassingen zijn volgens eiseres niet van ondergeschikte aard en zullen zorgen voor een ongerechtvaardigde inbreuk op haar woon- en leefklimaat.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Verweerder heeft in beroep een schriftelijke toelichting van Appel architecten van 28 januari 2021 overgelegd waarin een overzicht staat van de aanpassingen in het bouwplan in de tweede fase ten opzichte van de eerste fase. De aanpassingen in het bouwplan zien op een gewijzigde positie van de voorgevel, het vervallen van inpandige balkons, de detaillering van de vluchttrap, een uitgewerkt ontwerp van de daktuin, de verlaging van de parkeergarage en het ontwerp van de galerijgevel.
4.2.
Vast staat dat verweerder de omgevingsvergunning eerste fase heeft verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, eerste lid, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), omdat de bouwhoogte van het voorziene woon- en winkelcomplex hoger is dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Vergunninghoudster heeft na verlening van de omgevingsvergunning eerste fase het bouwplan op een aantal onderdelen aangepast. De rechtbank overweegt dat geen rechtsregel er aan in de weg staat dat het bouwplan wordt aangepast tussen de eerste en de tweede fase. Indien een dergelijke aanpassing er toe leidt dat de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan wordt vergroot, dan kan verweerder met toepassing van artikel 2.5, zesde lid, van de Wabo de omgevingsvergunning eerste fase wijzigen. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake, aangezien de strijdigheid van het bouwplan met het geldende bestemmingsplan door de in 4.1 genoemde aanpassingen niet wordt vergroot. Verweerder heeft terecht het aanpaste bouwplan in de tweede fase beoordeeld aan de hand van de weigeringsgronden in artikel 2.10 van de Wabo. Aangezien geen van deze weigeringsgronden zich voordoet, was verweerder gehouden de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.