ECLI:NL:RBDHA:2022:897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wabo / omgevingsvergunning eerste fase voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van een woon- en winkelcomplex

Op 18 januari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan voor de realisatie van een woon- en winkelcomplex aan de Kruisstraat in Delft. Het college van burgemeester en wethouders van Delft had op 12 juli 2019 een omgevingsvergunning eerste fase verleend aan de vergunninghoudster, maar deze vergunning werd door verschillende eisers betwist. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de vergunning terecht was verleend. De rechtbank overwoog dat de bouwhoogte van het complex in overeenstemming was met de bestemmingsplanregels, en dat de eisers onvoldoende argumenten hadden aangedragen om aan te tonen dat de vergunning onterecht was verleend. De rechtbank concludeerde dat de vergunninghoudster in redelijkheid kon afwijken van het bestemmingsplan, en dat de bezwaren van de eisers, waaronder zorgen over hinder, parkeren en participatie, niet opgingen. De rechtbank benadrukte dat de belangenafweging door het college van burgemeester en wethouders zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de vergunning te weigeren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/2749, SGR 20/2750, SGR 20/2751 en SGR 20/2752.

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2022 in de zaken tussen

1. [eiser 1, sub 1] en [eiser 2, sub 1]te [woonplaats] , eisers I;
2. [eiseres, sub 2] ,te [woonplaats] , eiseres II
(gemachtigde: mr. B. Benard);
3. de vereniging Delfia Batavorum,te Delft, eiseres III;
4. [eiser 3, sub 4] en [eiser 4, sub 4] ,te [woonplaats] , eisers IV
(gemachtigde: mr. M.A. Patandin),
tezamen hierna aangeduid: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: M. de Lange).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Kruisstraat Delft B.V.(vergunninghoudster), te Haarlem (gemachtigde: mr. P.H. Revermann).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning eerste fase verleend aan vergunninghoudster voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van een woon- en winkelcomplex aan de Kruisstraat [nummer] te [plaats] .
Bij besluit van 6 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben afzonderlijk tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep van eisers I is geregistreerd onder zaaknummer SGR 20/2749. Het beroep van eiseres II is geregistreerd onder zaaknummer SGR 20/2750. Het beroep van eiseres III is geregistreerd onder zaaknummer SGR 20/2751 en tot slot is het beroep van eisers IV geregistreerd onder zaaknummer SGR 20/2752.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2021. Eisers I zijn verschenen. Eiseres II en haar zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Namens eiseres III zijn verschenen [A] en [B] . Eisers IV zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van deskundigen L. Engelbrecht en A. Boom. Namens vergunninghoudster is verschenen [C] , bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

Aanvraag
1. Vergunninghoudster heeft op 17 mei 2019 een aanvraag ingediend om een eerste fase omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van een woon- en winkelcomplex.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit positief beslist op de aanvraag. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, eerste lid, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) ten behoeve van het afwijken van het bestemmingsplan met betrekking tot de maximum bouwhoogte. Voorts heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1º van de Wabo in samenhang met artikel 5.3 en artikel 6.2 van het bestemmingsplan “Facetherziening parkeren” voor respectievelijk het parkeren en het laden en lossen van goederen.
De beroepen
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hun gronden gaan over – kort gezegd – de kruimelgevallenregeling, de bouwhoogte, hinder, parkeren, laden en lossen en participatie.
De kruimelgevallenregeling
4. Eiseres II heeft gronden aangevoerd over de toepassing van de kruimelgevallenregeling. Zij betoogt dat het deel van het woon- en winkelcomplex dat boven de tien meter uitsteekt, niet kan worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk. Daartoe voert zij aan dat de functionele verbondenheid met het hoofdgebouw ontbreekt.
4.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Binnenstad 2012”. Het perceel heeft – voor zover hier van belang – de bestemming “Centrum-Filiaalwinkelgebied”. Op grond van artikel 6, lid 6.1, van de planregels zijn de voor “Centrum – Filiaalwinkelgebied” aangewezen gronden onder andere bestemd voor: ‘wonen’, ‘detailhandel’, ‘horeca’ en ‘dienstverlening’. Het perceel kent een maximum bouwhoogte van tien meter.
4.2.
Vast staat dat het voorziene woon- en winkelcomplex in strijd is met het bestemmingsplan “Binnenstad 2012” omdat realisatie van het bouwplan zal leiden tot een overschrijding van de maximum bouwhoogte met 4,6 meter. Het voorziene woon- en winkelcomplex kent een hoogte van 13,6 meter oplopend tot 14,6 meter.
4.3.
Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder 1 van bijlage II bij het Bor komt (voor zover hier van belang) voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.
4.4.
In artikel 1, eerste lid, bijlage II bij het Bor is bijbehorend bouwwerk als volgt gedefinieerd: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. De definitie van hoofdgebouw luidt in voormeld artikel als volgt: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
4.5.
De rechtbank overweegt dat het voorziene woon- en winkelcomplex past binnen de bestemming “Centrum-Filiaalwinkelgebied”. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het woon- en winkelcomplex tot tien meter hoogte kan worden aangemerkt als hoofdgebouw en dat het gedeelte dat boven de tien meter uitsteekt kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk. Zoals volgt uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) wordt onder bijbehorend bouwwerk ook de uitbreiding van een hoofdgebouw verstaan. Artikel 4, aanhef en onder 1, van Bijlage II van het Bor bevat niet de beperking dat het moet gaan om een uitbreiding van een reeds bestaand gebouw. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) volgt dat het daarom mogelijk is om met het oog op de gedeelten van het gebouw die in strijd zijn met het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II bij het Bor. [1] De rechtbank overweegt dat de eis dat sprake dient te zijn van functionele verbondenheid niet geldt als, zoals in deze zaak, sprake is van de uitbreiding van een hoofdgebouw. Op grond van artikel 1, eerste lid, bijlage II bij het Bor wordt deze eis alleen gesteld als sprake is van een ander gebouw of bouwwerk dat zich op hetzelfde perceel als het hoofdgebouw bevindt. Het betoog van eiseres II slaagt derhalve niet.
De bouwhoogte
5. Eisers I, eiseres II en eiseres III hebben gronden aangevoerd over de stedenbouwkundige inpassing van de bouwhoogte. Zij voeren aan dat de bouwhoogte van het voorziene woon- en winkelcomplex niet past in de omgeving. De stedenbouwkundige opzet van het gebied heeft een duidelijke structuur waarbij de bouwhoogte van de gebouwen afloopt richting het historisch centrum van Delft. Het voorziene woon- en winkelcomplex zorgt ervoor dat deze structuur wordt doorbroken. Volgens eisers I en eiseres III is in het bestemmingsplan “Binnenstad 2012” een weloverwogen keuze gemaakt om deze structuur van aflopende bouwhoogten strak te bestemmen en hier geen uitzonderingen op toe te staan. Daartoe verwijzen zij naar de toelichting bij het bestemmingsplan onder 4.4.1, 4.3 en 9.2. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval een doorbreking van deze structuur in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Eisers I voeren verder aan dat bij de beoordeling geen volwaardig advies van Monumentenzorg en ook geen welstandsadvies is betrokken. Eiseres III voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende blijk geeft van een zorgvuldige afweging van het stedenbouwkundige en cultuurhistorische belang bij het behoud van de aflopende bouwhoogten richting het historisch centrum. Eiseres III voert verder aan dat het verweerder een stedenbouwkundig advies had dienen op te vragen bij de Adviescommissie Omgevingskwaliteit (AOK). Eiseres II en Eiseres III voeren ten slotte aan dat het woon- en winkelcomplex niet aansluit op het naastgelegen gebouw de KwikFit.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2° van de Wabo, een bevoegdheid van verweerder is waarbij een belangenafweging dient plaats te vinden. Een dergelijke afweging leent zich volgens vaste rechtspraak alleen voor een terughoudende toetsing door de rechtbank, dat wil zeggen dat de rechtbank zich moet beperken tot beantwoording van de vraag of verweerder in redelijkheid tot het al dan niet verlenen van de omgevingsvergunning heeft kunnen besluiten. [2]
5.2.
Vast staat dat in het bestemmingsplan “Binnenstad 2012” is gekozen voor een geleding in bouwhoogten, waarbij de maximaal toegestane bouwhoogte afloopt naarmate je dichter bij het historisch centrum komt. In paragraaf 9.2.2. van de toelichting staat dat op verschillende plekken de historische stedelijke structuur is beschadigd. Te hanteren basisuitgangspunten voor de herstructurering van dergelijke gebieden zijn het aansluiten op de historische karakteristiek van de binnenstad in het algemeen en rekenschap geven van het historisch specifieke van de individuele locatie. Voor de locatie van het woon- en winkelcomplex betekent dit dat de bebouwing qua schaal een overgang vormt tussen de kleinschalige bebouwing langs de Molslaan, Yperstraat en Gasthuislaan en de nieuwbouw aan de Kruisstraat . Ook qua karakteristiek moet de verbouwing een verbinding leggen met de traditionele architectuur van de binnenstad.
5.3.
De rechtbank overweegt dat in het bestemmingsplan de maximale bouwhoogten vanuit zuid-oostelijke richting trapsgewijs aflopen van 19 m, naar 15 m, naar 12 m, naar 10 m (ter plaatse van de locatie van het woon- en winkelcomplex) tot 7-8 m ter plaatse van het historisch centrum. De maximale bouwhoogte van 14,3 m betekent dat deze geleding in bouwhoogten wordt doorbroken. De rechtbank overweegt dat het verweerder is toegestaan om een omgevingsvergunning te verlenen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Dat in het bestemmingsplan een weloverwogen keuze is gemaakt om de structuur van aflopende bouwhoogten strak te bestemmen, betekent daarom op zichzelf niet dat verweerder de omgevingsvergunning niet kon verlenen.
5.4.
Verweerder heeft aan de hand van een kaart met de aanwezige bebouwing toegelicht dat er op dit moment al verschillende gebouwen aanwezig zijn met hoogteaccenten die aflopende geleding in bouwhoogten doorbreken. Twee panden aan de Molslaan – die liggen tussen de kern van het historische centrum en het onderhavige perceel – hebben een nokhoogte van 12 respectievelijk 11,7 meter. Het naastgelegen pand de Rozemarijn, dat verder weg ligt van de kern van het historische centrum dan het onderhavige perceel, heeft een hoogte heeft van 12,6 meter tot 15,3 meter.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene bouwhoogte van het woon- en winkelcomplex geen onaanvaardbare aantasting van de stedenbouwkundige structuur of de cultuurhistorische waarden betekent. Verweerder heeft hierbij van belang kunnen achten dat de bouwhoogte vergelijkbaar is met de bestaande hoogteaccenten van omliggende gebouwen. Daar komt bij dat verweerder in zijn afweging heeft kunnen betrekken dat de hoogste bouwlaag naar achteren is gesitueerd waardoor het woon- en winkelcomplex ruimtelijk minder massief oogt. Verweerder heeft ook van belang kunnen achten dat de structuur van aflopende bouwhoogten richting het historisch centrum door de bestaande hoogteaccenten op verschillende punten al wordt doorbroken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de bouwhoogte leidt tot aantasting van het beschermd stadsgezicht van de Delftse binnenstad. In de aanwijzing van de Delftse Binnenstad tot beschermd stadsgezicht en in het bestemmingsplan staat niets over het behoud van de aflopende bouwhoogten richting het centrum, maar alleen dat de nieuwe bebouwing moet aansluiten op het ‘plafond’ van de oude stadskern, dan wel een overgang moet vormen tussen de kleinschalige bebouwing langs de Molslaan, Yperstraat en Gasthuislaan en de nieuwbouw aan de Kruisstraat . Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het woon- en winkelcomplex hieraan voldoet. De rechtbank ziet ten slotte ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning had moeten weigeren omdat het woon- en winkelcomplex niet zou aansluiten op de naastgelegen Kwikfit. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid kunnen instemmen met de bouwhoogte van het voorziene gebouw.
5.6.
Het betoog van eisers I dat verweerder een welstandsadvies en een advies bij de Monumentenzorg had dienen aan te vragen, treft geen doel. Het aspect welstand komt aan bod in het kader van de activiteit ‘bouwen’, hetgeen in deze procedure niet voorligt. Verder is niet gebleken van wet- of regelgeving waaruit volgt dat Monumentenzorg bij de besluitvorming betrokken had dienen te worden. Het betoog van eiseres III dat verweerder een advies had dienen op te vragen bij de AOK slaagt ook niet. In artikel 1, lid 3, van de Verordening op de AOK 2018 staat dat de AOK adviseert over het aspect welstand op grond van de Wabo. Zoals hiervoor overwogen, komt dit pas aan de orde als een aanvraag wordt ingediend voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’. In artikel 1, lid 4, van de Verordening op de AOK 2018 staat dat de AOK ook adviseert over individuele bouwplannen voor zover daarvoor nog geen aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 van de Wabo is ingediend. Dat is evenmin aan de orde, aangezien vergunninghoudster een aanvraag heeft gedaan om het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Weliswaar staat in het Reglement van Orde voor de AOK dat voorafgaand aan de aanvraag voor een bouwplan advies kan worden ingewonnen bij deze commissie in verband met het afwijken van het bestemmingsplan, maar dat betekent niet dat verweerder daartoe verplicht is.
5.7.
Het betoog van eiseres III dat het toestaan van de komst van het woon- en winkelcomplex zal betekenen dat de naastgelegen KwikFit in de toekomst ook hoger mag worden, slaagt ten slotte ook niet. In de onderhavige procedure ligt alleen het bestreden besluit voor.
Hinder
6. Eiseres II heeft gronden aangevoerd over de hinder die zij zal ondervinden ten gevolge van het voorziene woon- en winkelcomplex. Zij stelt last te gaan hebben van schaduwwerking, haar uitzicht zal worden weggenomen en bovendien zal zij minder privacy hebben.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat het appartementengebouw waarin eiseres II woont zich ten zuiden van het voorziene woon- en winkelcomplex bevindt. Gelet op de positie van dit appartementengebouw ten opzichte van het voorziene woon- en winkelcomplex zal geen sprake zijn van schaduwhinder bij het appartement van eiseres II. De rechtbank overweegt verder dat het voorziene woon- en winkelcomplex wel kan leiden tot een vermindering van het uitzicht en de privacy van eiseres. De rechtbank begrijpt dat eiseres II dit onwenselijk vindt. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze gevolgen niet zo groot zijn dat niet meer kan worden gesproken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het appartement van eiseres II. De rechtbank overweegt dat gelet op de afstand van ruim 10 m tussen het appartementengebouw waarin eiseres II woont en het voorziene woon- en winkelcomplex aan de overkant van de Kruisstraat , de verslechtering van de privacy van eiseres II betrekkelijk gering is. Bovendien is hier van belang dat sprake is van een stedelijke omgeving, waaraan inherent is dat de buren enige inkijk kunnen hebben in elkaars woningen. [3] Verweerder heeft bovendien terecht van belang geacht dat volgens vaste rechtspraak geen recht bestaat op een vrij uitzicht. Het betoog van eiseres II slaagt gelet op het voorgaande niet.
Parkeren
7. Eiseres II heeft gronden aangevoerd over het parkeren. Zij voert aan dat vergunninghoudster een overeenkomst zal sluiten om te behoeve van de parkeerbehoefte van het woon- en winkelcomplex gebruik te maken van parkeerplaatsen in de parkeergarage Zuidpoort, maar dat dit een toekomstige onzekere gebeurtenis is en daarmee niet aan het bestreden besluit ten grondslag kan worden gelegd.
7.1.
Op grond van artikel 5.1, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan “Facetherziening parkeren” wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen slechts verleend, indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang en de gebruiksfunctie van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren van auto's op het eigen terrein en deze parkeerruimte in stand wordt gehouden. Op grond van artikel 5.3 kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1: indien (a) het voldoen aan het bepaalde in lid 5.1 door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; (b) en/of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien en deze in stand wordt gehouden. In artikel 5.4 is neergelegd dat afwijken van de regels, als bedoeld in lid 5.3 slechts mogelijk is, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: de parkeersituatie in de openbare ruimte en de woon- en leefsituatie. Op grond van artikel 5.5 past het bevoegd gezag het bepaalde in artikel 5.1, 5.3 en 5.4 toe met inachtneming van de beleidsregels uit de Nota parkeernormen 2018.
7.2.
Niet in geschil is dat de maximale parkeerbehoefte van het woon- en winkelcomplex 65 parkeerplaatsen bedraagt. Op eigen terrein kunnen 19 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Dit betekent dat het bouwplan voor de overige parkeerplaatsen in strijd is met artikel 5.1 van de “Facetherziening parkeren”. Voor deze parkeerplaatsen heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 5.3, onder b, van de planregels. Verweerder heeft onderbouwd dat op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien doordat voor deze overige parkeerplaatsen gebruik kan worden gemaakt van de Zuidpoortgarage. Verweerder heeft onder verwijzing naar paragraaf 4.3 van de Nota Parkeernomen 2018 toegelicht dat het sluiten een overeenkomst enkel is vereist indien in parkeerruimte wordt voorzien in een private parkeervoorziening. Nu de Zuidpoortgarage een openbare parkeervoorziening is, behoeft op grond van de Nota parkeernormen 2018 geen overeenkomst te worden gesloten. Het betoog van eiseres II faalt derhalve.
Laden en lossen
8. Eiseres II en eisers IV hebben gronden aangevoerd over het laden en lossen
.Zij voeren aan dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 6.2, onder b, van het bestemmingsplan “Facetherziening parkeren”. Zij vrezen overlast als gevolg van het laden en lossen op openbaar terrein. Volgens eisers IV wordt niet voldaan aan de vereisten voor afwijken neergelegd in artikel 6.2, onder b, van de planregels. Zo zal het laden en lossen leiden tot een onevenredige aantasting van de woon-, leef- en parkeersituatie. Verder heeft verweerder geen verkeerskundig advies aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd zodat niet duidelijk is op grond waarvan verweerder concludeert dat geen verkeersonveilige situaties zullen ontstaan.
8.1.
Op grond van artikel 6.1 van de planregels van het bestemmingsplan “Facetherziening parkeren” wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen slechts verleend, indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang en de gebruiksfunctie van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen op het eigen terrein en deze laad- en losruimte in stand wordt gehouden. In artikel 6.2 van de planregels is neergelegd dat het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in artikel 6.1: (a) indien het voldoen aan het bepaalde in lid 1 door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; (b) en/of voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien en deze in stand wordt gehouden. Op grond van artikel 6.3 van de planregels is afwijken als bedoeld in artikel 6.2 slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: de openbare ruimte; de parkeersituatie; de woon- en leefsituatie. In artikel 6.4 is neergelegd dat het bevoegd gezag het bepaalde in de artikelen 6.1, 6.2 en 6.3 toepast met inachtneming van de beleidsregels uit de Nota parkeernormen 2018.
8.2.
In paragraaf 4.5 van de Nota parkeernormen 2018 is opgenomen dat vrijstelling kan worden verleend als de initiatiefnemer aantoonbaar kan maken dat laden en lossen op eigen terrein niet mogelijk is en op een andere wijze kan worden voldaan aan de eis om voldoende laad- en losmogelijkheden beschikbaar te hebben. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het toestaan van laden en lossen in openbaar gebied in het geval van een historisch zo gegroeide situatie waarbij geen ruimte is op eigen terrein en waarbij laden en lossen in zeer beperkte mate gebeurt.
8.3.
Verweerder heeft toegelicht dat het terrein in de volle breedte wordt volgebouwd en er onvoldoende diepte is voor een inpandige laad- en losvoorziening. Om die reden voldoet het bouwplan niet aan artikel 6.1 van de planregels. Verweerder heeft daarom toepassing gegeven aan artikel 6.2, onder b, van de planregels. De laad- en losvoorziening zal worden gerealiseerd op een strook met parkeervakken voor het voorziene woon- en winkelcomplex. Vrachtwagens kunnen na het laden en lossen op die parkeervakken doorrijden naar de nabijgelegen locatie aan de ‘Achtersack’ waar zij kunnen keren.
8.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat het laden en lossen niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van de openbare ruimte, de parkeersituatie en de woon- en leefsituatie. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen achten dat de routing via de ‘Achtersack’ in de huidige situatie ook al wordt gebruikt door vrachtverkeer om winkels te bevoorraden. Hetgeen eiseres II en eisers IV hebben aangevoerd geven onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat daarbij een gevaarlijke verkeerssituatie ontstaat. Het is in een sterk verstedelijkte omgeving onvermijdelijk dat er drukke situaties kunnen ontstaan waarbij vrachtwagens achteruit moeten rijden over de Kruisstraat , zoals ook is te zien op de ter zitting door eiseres IV getoonde video. Dat levert een situatie op waarbij alle verkeersdeelnemers goed moeten opletten, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te spreken van een gevaarlijke verkeerssituatie. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder een verkeerskundig advies had moeten opvragen. Het betoog van eiseres II en eisers IV faalt.
Participatie
9. Eisers I hebben gronden aangevoerd over de participatie van omwonenden in de besluitvormingsprocedure. Zij stellen dat verweerder van standpunt is veranderd nadat eerdere bouwplannen werden afgewezen. Volgens hen is dat niet het gevolg van ruimtelijke argumenten, maar ter voorkoming van privaatrechtelijke claims. De inspraakprocedure is verder niet op juiste wijze verlopen. Ter zitting hebben eisers I in dat verband verwezen naar het document “Delfts doen! Delftenaren maken de stad”.
9.1.
Het betoog van eisers I treft geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in strijd met het beleid of wet- en regelgeving heeft gehandeld. Dat geen rekening is gehouden met de wensen van omwonenden maakt niet dat er geen inspraak is geweest. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat het verweerder het bestreden besluit enkel heeft genomen om privaatrechtelijke claims van vergunninghoudster te voorkomen.
Conclusie
10. De beroepen zijn ongegrond.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2953.
2.Zij bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2989.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:566.