ECLI:NL:RBDHA:2022:8948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
NL21.18532
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 3 januari 2022 uitspraak gedaan in de bestuursrechtelijke procedure van eiser, die asiel heeft aangevraagd in Nederland. Eiser, die stelt de identiteit van [B] te hebben en afkomstig te zijn uit Haïti, heeft zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de identiteit, nationaliteit en geboortedatum van eiser ongeloofwaardig werden geacht. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, ondanks dat verweerder stelde dat er geen beroepsgronden waren ingediend.

Tijdens de zitting op 14 december 2021 heeft eiser zijn asielverhaal toegelicht, waarin hij aangaf dat hij in gevaar verkeerde bij terugkeer naar Haïti. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn identiteit en geboortedatum, en dat hij zijn nationaliteit niet met documenten heeft onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een inreisverbod voor een kortere duur rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18532
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[A],
ook bekend als: [B] en [C] ,eiser, V-nummer [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Lavell), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.D. Kent. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Asielrelaas
1. Eiser stelt dat hij [B] is, met als geboortedatum [1982] , en dat hij afkomstig is van Haïti. Eiser heeft Haïti verlaten omdat zijn oom hem in 1998 gezegd heeft dat zijn beide ouders vermoord zijn en dat hij ook gevaar liep om vermoord te worden. Eiser is bang dat hij om deze reden bij terugkeer naar Haïti nog steeds gevaar loopt om vermoord te worden. Ook is Haïti niet veilig voor Haïtianen die terugkeren naar hun land, doordat er vele criminele bendes actief zijn.
Bestreden besluit
2. Het asielrelaas bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
de problemen in Haïti.
Verweerder heeft het eerste relevante element ongeloofwaardig bevonden omdat eiser wisselend heeft verklaard over zijn naam, geboortedatum en leeftijd. Ook heeft eiser zijn nationaliteit niet kunnen onderbouwen met documenten en zijn de verklaringen die zijn afgelegd door eiser op zich onvoldoende om eiser te volgen in zijn gestelde nationaliteit. Nu eiser niet wordt gevolgd in zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, wordt geen geloof gehecht aan de verklaringen over de problemen die eiser zou hebben ondervonden in Haïti. Het asielrelaas van eiser wordt verder niet inhoudelijk beoordeeld. De aanvraag heeft verweerder afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Ontvankelijkheid
3. Verweerder heeft zich in op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat er geen beroepsgronden zijn ingediend terwijl de rechtbank daar wel om heeft verzocht. Verder heeft verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat geen sprake is van procesbelang. Eiser is namelijk op 1 december 2021 met onbekende bestemming vertrokken en heeft hij niet aangetoond nog in contact te zijn met zijn gemachtigde over de beroepsprocedure. Ter zitting heeft verweerder volhard in zijn standpunt dat geen sprake is van procesbelang.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is. Aangezien eiser ter zitting is verschenen en kenbaar heeft gemaakt dat hij de procedure wil voorzetten omdat hij asiel wil in Nederland, is er wel sprake van procesbelang. Daarnaast heeft eiser bij het indienen van beroep een, weliswaar summiere, grond ingediend. Het beroep voldoet daarom aan de vereisten van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal de grond die eiser heeft aangevoerd beoordelen.
Beroepsgrond
5. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte aan de zienswijze van betrokkene voorbij is gegaan. De zienswijze komt er op neer dat eiser in werkelijkheid [B] is. Eiser is met deze identiteit ook reeds bij verweerder bekend is en heeft zich in het kader van zijn asielprocedure ook als zodanig bekend gemaakt. Eiser meent dat reeds om deze reden zijn asielaanvraag ten onrechte is afgewezen al kennelijk ongegrond en dat hem ten onrechte een terugkeerbesluit en een inreisverbod is opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. In het bestreden besluit heeft verweerder de zienswijze van eiser voldoende betrokken. Ten aanzien van de naam van eiser heeft verweerder kunnen stellen dat de gestelde naam van eiser, [B] , niet wordt gevolgd. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser op 6 januari 1998 heeft gesteld [C] te zijn, geboren op [1982] , afkomstig uit Congo. In de zienswijze heeft eiser aangegeven dat hij zich inderdaad als [C] bekend heeft gemaakt. Eiser heeft op 20 januari 1998 asiel aangevraagd onder de naam [B] . Die aanvraag is afgewezen omdat de identiteit en nationaliteit niet geloofwaardig werd bevonden. Vervolgens heeft eiser op 3 februari 2021 een asielaanvraag ingediend onder de naam [A] . Eiser heeft dus verschillende namen opgegeven. In het bestreden besluit heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser daarvoor geen goede verklaring heeft gegeven. Ook heeft eiser zijn gestelde identiteit niet met documenten onderbouwd. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eiser daar geen goede verklaring voor heeft gegeven. Eiser heeft namelijk wisselend verklaard over de wijze van kwijtraken van zijn
identiteitsdocumenten. Enerzijds stelt eiser in het eerste gehoor dat hij documenten is kwijtgeraakt in Nederland,1 anderzijds heeft eiser in het nader gehoor verklaard dat ze bij zijn oom zijn gebleven.2 Eiser heeft hiervoor in zijn zienswijze en in beroep geen verklaring gegeven. In beroep heeft eiser enkel gesteld dat hij wel [B] is, maar deze stelling heeft hij niet nader onderbouwd.
6.2.
Over de geboortedatum en leeftijd van eiser heeft verweerder terecht gesteld dat eiser daarover wisselend heeft verklaard. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser tijdens een eerdere asielprocedure op 6 januari 1998 heeft gesteld dat hij geboren is op [1982] . Tijdens die asielprocedure heeft er een leeftijdsonderzoek plaatsgevonden. Dat onderzoek wees uit dat hij op 28 april 2000 21 jaar of ouder was. Hierop is de fictieve geboortedatum van [1979] toegekend. De inhoud van dit leeftijdsonderzoek is betrokken bij de beschikking van 13 juli 2000 en staat in rechte vast. In de zienswijze heeft eiser enkel gesteld dat het leeftijdsonderzoek niet houdbaar is en dat hij geboren is op
[1982] . Verweerder heeft kunnen overwegen dat eiser daarmee geen overtuigende verklaring heeft gegeven om de vastgestelde geboortedatum en leeftijd te herzien. In beroep heeft eiser eveneens geen overtuigende verklaringen daarvoor gegeven.
6.3.
Verder heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser zijn nationaliteit niet heeft onderbouwd met documenten. Verweerder heeft kunnen overwegen dat de verklaringen die eiser heeft afgelegd onvoldoende zijn om eiser te volgen in zijn gestelde nationaliteit. Ook personen zonder de Haïtiaanse nationaliteit kunnen kennis vergaren over of tijd doorbrengen in Haïti. Daarnaast heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser op 6 januari 1998 heeft verklaard dat hij afkomstig is uit Congo. Hierover heeft eiser overigens geen beroepsgronden aangevoerd.
Conclusie
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarom ook op grond van artikel 62, tweede lid, onder b, van de Vreemdelingenwet in combinatie met
artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet een vertrektermijn aan eiser kunnen onthouden en op goede gronden een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd aan eiser. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder geen inreisverbod, of een inreisverbod voor een kortere duur, mocht uitvaardigen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Zie het verslag van het eerste gehoor van 29 maart 2021, p. 4.
2 Zie het verslag van het nader gehoor van 31 maart 2021, p. 7.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
03 januari 2022

Documentcode: [documentcode]