ECLI:NL:RBDHA:2022:8946
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had, had tegen de intrekking van deze vergunning door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bezwaar aangetekend. De intrekking was met ingang van 1 november 2019 en was gebaseerd op de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid'. Verzoeker had ook een terugkeerbesluit opgelegd gekregen. Het bestreden besluit van 13 januari 2021 verklaarde het bezwaar van verzoeker ongegrond.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 13 december 2021, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er geen grond meer is voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, aangezien in een andere uitspraak van dezelfde rechtbank (zaaknummer: AWB 21/835) het beroep van verzoeker ongegrond is verklaard. Hierdoor is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, in aanwezigheid van griffier mr. E. Kersten, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.