ECLI:NL:RBDHA:2022:8931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
SGR 22/4491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor herontwikkeling weidevogelgebied Zoetermeerse Meerpolder

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 september 2022, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J. Geelhoed, hebben bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek en de verlening van een omgevingsvergunning aan de Provincie Zuid-Holland voor de herontwikkeling van het weidevogelgebied Zoetermeerse Meerpolder. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 30 augustus 2022 behandeld, waarbij de verzoekers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg en de vergunninghouder.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de omgevingsvergunning naar verwachting in stand zal blijven, omdat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wegen dan die van de verzoekers. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de werkzaamheden van de vergunninghouder, die gericht zijn op het creëren van een weidevogelgebied en waterberging, niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. De verzoekers hebben betoogd dat hun agrarische bedrijfsvoering wordt belemmerd, maar de voorzieningenrechter acht dit niet aannemelijk. De voorzieningenrechter concludeert dat er onvoldoende redenen zijn om de verleende omgevingsvergunning te schorsen, en wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af. Dit betekent dat de vergunning in werking treedt na het verstrijken van de bezwaartermijn, en de werkzaamheden kunnen worden hervat, zij het op eigen risico van de vergunninghouder.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/4491 en 22/4999

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 september 2022 in de zaak tussen

[verzoekers] B.V. (e.a.), uit [vestigingsplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg(het college)
(gemachtigde: H.H. van der Ster).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: de Provincie Zuid-Holland (vergunninghouder).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de besluiten van het college waarin hun verzoek om handhaving is afgewezen en aan vergunninghouder een omgevingsvergunning wordt verleend voor het herontwikkelen van Weidevogelgebied Zoetermeerse Meerpolder.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 30 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers [A] en [B] , bijgestaan door hun gemachtigde en door ing. [C] . Namens het college zijn verschenen: H.H. van der Ster, E. Tolido en T. van Wieringen, en namens vergunninghouder [D] en [E] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten
1. Sinds juli verricht vergunninghouder werkzaamheden op een aantal percelen [1] om daar een weidevogelgebied c.q. waterbergingsgebied te realiseren. Verzoekers hebben een loonwerkbedrijf dan wel glastuinbouwbedrijven, met daarbij tevens percelen grasland. Deze bedrijven, op de ter zitting overgelegde plattegrond aangeduid met A, B en C, zijn op ongeveer 1.5 km afstand ten noorden van de Zoetermeerse Meerpolder gesitueerd. Eén van de agrarische bedrijven van verzoekers beschikt over een perceel grasland van 8.147 ha in die polder (aangeduid met de letter D op de plattegrond). Omdat verzoekers vrezen dat door deze werkzaamheden hun bedrijfsvoering in geding komt en zij van mening zijn dat de werkzaamheden vergunningplichtig zijn, hebben zij op 12 juli 2022 bij het college een handhavingsverzoek ingediend. Vergunninghouder heeft daarna op 15 juli 2022 alsnog een omgevingsvergunning aangevraagd. Het college heeft vervolgens op 29 juli 2022 het handhavingsverzoek afgewezen en op 1 augustus 2022 de omgevingsvergunning verleend. Die vergunning treedt gelet op artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) pas in werking zodra de termijn voor het indienen van een bezwaar (artikel 6:7 van de Awb) is verstreken. Die termijn loopt thans nog. De bezwaren van verzoekers zien op beide besluiten, de afwijzing van het handhavingsverzoek en de inmiddels verleende omgevingsvergunning.
Beoordelingskader
2.1
Een voorlopige voorziening is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening speelt de spoedeisendheid daarom een belangrijke rol.
2.2
De voorzieningenrechter beoordeelt ook of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter weegt daarnaast de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college en vergunninghouder die pleiten tegen het treffen daarvan. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoekers.
2.3
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
Spoedeisend belang
3. Vergunninghouder heeft ter zitting toegelicht dat hij de werkzaamheden heeft stilgelegd toen bleek dat een omgevingsvergunning vereist was. Per e-mail van
22 augustus 2022 heeft vergunninghouder aangekondigd dat de werkzaamheden in de week van maandag 29 augustus 2022 zullen worden hervat. Gelet hierop, en gezien de inhoud van de bezwaren en de verzoeken, hebben verzoekers voldoende spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
4. Zoals ter zitting is besproken, zal de beoordeling van het verzoek betrekking hebben op de rechtmatigheid van de inmiddels verleende omgevingsvergunning. Immers, de werkzaamheden liggen al enige tijd stil en als de omgevingsvergunning naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in stand kan blijven, is er ook geen aanleiding voor het college om alsnog handhavend op te treden door de werkzaamheden te laten staken.
5. De vergunde werkzaamheden zijn erop gericht de agrarische percelen in dit westelijke deel van de polder geschikt te maken als weidevogelgebied door onder meer het verruimen van waterlopen, het verhogen van waterstanden en het aanbrengen van dammen en duikers. Een tweede functie van het gebied is waterberging. Hiermee wordt beoogd om tevens een oplossing te bieden voor de wateroverlast die door de agrarische bedrijven in de Zoetermeerse Meerpolder wordt ervaren. Het weidevogelgebied wordt deels gerealiseerd op het grondgebied van de gemeente Zoetermeer. Het college van die gemeente heeft daar ook een omgevingsvergunning voor verleend. Verzoekers procederen ook tegen die omgevingsvergunning, maar dat valt buiten de omvang van deze verzoeken.
6.1
Het betoog van verzoekers komt er in de kern op neer dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat er geen strijd is met het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied’. Volgens verzoekers is er wél strijd met het bestemmingsplan, in het bijzonder met planregel 7.8.4, onder a en d. Deze regel luidt als volgt:
“De omgevingsvergunning voor de overige werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 7.8.1 wordt slechts verleend, indien en voor zover de werken en/of werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft:
a. geen onevenredige aantasting met zich meebrengen voor de landschappelijke, cultuurhistorische, vogelkundige en/of archeologische waarden van de gronden;
(…)
d. geen belemmering met zich meebrengen voor bestaande agrarische bedrijfsvoeringen en/of de inrichting dan wel uitbreidingsmogelijkheden van agrarische bedrijfspercelen;”
Verzoekers betogen dat hun agrarische bedrijfsvoering wel degelijk wordt belemmerd door de vergunde werkzaamheden. Volgens verzoekers bestaan die belemmeringen onder meer uit: verspreiding van onkruid, faunaschade, en minder salderingsmogelijkheden ten aanzien van stikstof. Ook zal er minder mest uitgereden kunnen worden. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben verzoekers een rapport ingebracht van Adviesbureau AAB Nederland van 25 augustus 2022.
6.2
Volgens het college is er een archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat voor de Zoetermeerse Meerpolder een lage archeologische verwachting geldt, met uitzondering van het dijklichaam. Voor wat betreft de agrarische belemmeringen wijst het college erop dat het beheer van de percelen is belegd bij de oorspronkelijke eigenaren die deze percelen pachten van vergunninghouder. Deze pachters hebben daarmee invloed op de wijze van beheer en de agrarische bedrijfsuitoefening. Het stilleggen van de werkzaamheden is niet proportioneel, aldus het college.
6.3
De voorzieningenrechter acht voorshands niet aannemelijk dat de vergunde werken en werkzaamheden zullen leiden tot een aantasting van de cultuurhistorische of archeologische waarden van de gronden. Anders dan verzoekers aanvoeren is wel degelijk onderzoek gedaan naar mogelijke schending van deze waarden. De resultaten van dat onderzoek zijn besproken in de overwegingen van de op 1 augustus 2022 verleende vergunning. Hiermee is deze bezwaargrond naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende weerlegd.
6.4
Vervolgens moet worden beoordeeld of de vergunde werkzaamheden in strijd zijn met planregel 7.8.4, onder d, zoals verzoekers betogen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter strekt deze algemeen geformuleerde planregel niet zó ver dat deze zich verzet tegen de werken en werkzaamheden zoals die nu zijn vergund. Blijkens de stukken gaat het (vooral) om het verruimen van waterlopen en het aanbrengen van dammen en duikers. De voorzieningenrechter acht voorshands niet aannemelijk dat dergelijke werkzaamheden leiden tot een concrete belemmering van de agrarische bedrijfsvoering en/of de inrichting dan wel uitbreidingsmogelijkheden van agrarische bedrijfspercelen van verzoekers.
6.5
Voor zover er een rechtstreeks verband is te leggen tussen de nu vergunde werken en werkzaamheden en het toekomstige beheer en de inrichting van dit deel van de polder, overweegt de voorzieningenrechter dat het weidevogelgebied in agrarisch beheer blijft. Hiertoe zijn blijkens de gedingstukken beheercontracten afgesloten met de agrariërs die eigenaar zijn van de aangrenzende weilanden. Het beheer van het weidevogelgebied zal minder intensief zijn en dus waarschijnlijk een lagere opbrengst hebben dan bij regulier agrarisch beheer. Echter, de pachters hebben zelf invloed op de agrarische bedrijfsvoering. Verder wordt de mogelijk lagere agrarische opbrengst gecompenseerd door lagere pachtlasten en door het beëindigen van de wateroverlast op de omliggende percelen. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter voorshands niet aannemelijk dat de inrichting van een weidevogelgebied in dit deel van de polder zich nier verdraagt met de regels van het bestemmingsplan.
6.6
De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenstaande onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de verleende omgevingsvergunning in bezwaar zal moeten worden herroepen.
Belangenafweging
7. Het college heeft erop gewezen dat voor het project ‘Green Blue Deal’ (waar het weidevogelgebied deel van uitmaakt) een subsidie is verleend van € 290.000,-, mits het project op 31 december 2022 is afgerond. Als de werkzaamheden (nog) langer stilliggen, komt die subsidie in gevaar. Daarnaast wordt de afgegraven grond geleverd aan de NAM, die elders juist grond nodig heeft. Als de grond niet dit jaar geleverd kan worden, is een schadeclaim niet uit te sluiten, aldus het college. Gelet hierop – en hetgeen hiervoor is overwogen – komt het belang van vergunninghouder en het college bij het van kracht worden van de omgevingsvergunning op grond van artikel 6.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), meer gewicht toe dan aan het belang van verzoekers bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, in de vorm van een schorsing van de vergunning. Hierbij is ook in aanmerking genomen dat de bedrijven van verzoekers die op de ter zitting overgelegde plattegrond zijn aangeduid met de letters A, B en C, op ongeveer 1,5 kilometer afstand buiten de Zoetermeerse Meerpolder zijn gevestigd.
Te laat ingediende stukken
8. Ter zitting heeft het college toegelicht dat vergunninghouder een verzoek heeft ingediend om de omgevingsvergunning terstond in werking te laten treden, onder verwijzing naar artikel 6.2 van de Wabo. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft het college dit verzoek per e-mail naar de voorzieningenrechter doorgestuurd. Dit gedingstuk blijft, gelet op artikel 2.16, derde lid van het Procesreglement Bestuursrecht buiten beschouwing, omdat het ná sluiting van het onderzoek ter zitting ongevraagd is ingediend. Wel wordt dit stuk conform artikel 2.16, vierde lid van het Procesreglement opgenomen in het dossier.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen af. Dat betekent dat de vergunning in werking treedt na het verstrijken van de bezwaartermijn en dat de vergunde werkzaamheden vanaf dat moment kunnen worden hervat. Zolang het besluit over de handhaving en de omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk zijn, doet vergunninghouder dat wel op eigen risico.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
2 september 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op de percelen kadastraal bekend gemeente Stompwijk, sectie: C, nrs. 635, 636, 776, 777, 2315, 2540, 2541, 2673, 2575, 2679, 2681, 2683, 2685, 2687.