ECLI:NL:RBDHA:2022:8930

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
NL22.9816
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor visum kort verblijf in verband met bruiloft

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf, dat zij nodig had om de bruiloft van haar kleinzoon in Nederland bij te wonen. De minister van Buitenlandse Zaken, verweerder in deze zaak, had de aanvraag afgewezen op basis van twijfels over het doel van het verblijf, de middelen van bestaan en het vestigingsgevaar van verzoekster.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat verzoekster de bruiloft op een bepaalde datum wilde bijwonen. Echter, de rechter benadrukte dat het verzoek om een voorlopige voorziening slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden toegewezen, vooral als de afwijzing van het verzoek verzoekster in een onomkeerbare situatie zou brengen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de gevraagde voorziening niet van voorlopig karakter was, omdat deze de komst van verzoekster naar Nederland zou mogelijk maken, wat in het kader van de visumprocedure ter beoordeling van verweerder staat.

De rechter concludeerde dat verweerder in redelijkheid kon twijfelen aan het voornemen van verzoekster om tijdig terug te keren naar Turkije, gezien haar economische en sociale bindingen daar. De voorzieningenrechter weegt het belang van de verweerder om illegale migratie te voorkomen zwaarder dan het belang van verzoekster om aanwezig te zijn op de bruiloft. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9816

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster,

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.N. Arikan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Schoot).

Procesverloop

In het besluit van 16 mei 2022, verzonden op 20 mei 2022, (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 10 mei 2022 tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft op 25 mei 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt verweerder op te dragen om een visum voor kort verblijf aan verzoekster te verlenen, dan wel haar te behandelen als ware zij in het bezit van het visum.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het belang van verzoekster bij het treffen van een voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerder. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventuele bodemprocedure.
2. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder zitting, als onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval sprake van onverwijlde
spoed omdat verzoekster de bruiloft van haar kleinzoon in Nederland wenst bij te wonen op [datum] . De voorzieningenrechter oordeelt dat partijen door het achterwege laten van een zitting niet in hun belangen zijn geschaad. Daarbij is van belang dat partijen voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten schriftelijk naar voren te brengen. De voorzieningenrechter zal dan ook met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb uitspraak doen zonder zitting.
4. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster in het bestreden besluit afgewezen, omdat verzoekster het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond en omdat zij niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken voor de duur van het verblijf en de terugreis naar Turkije.
5. Verzoekster voert aan dat het doel van haar verblijf wel aangetoond is. Zij wil de bruiloft van haar kleinzoon bijwonen op [datum] in Amsterdam. Ook heeft zij wel voldoende middelen voor de duur van haar verblijf en haar terugkeer, omdat haar in Nederland wonende kleinzoon en schoonzoon voor haar garant staan. Ze zal bij haar dochter en schoonzoon logeren. Verzoekster stelt dat zij een sociale binding met Turkije heeft omdat zij daar met haar echtgenoot woont.
6. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de gevraagde voorlopige voorziening geen voorlopig karakter heeft, omdat deze ertoe strekt de komst van verzoekster naar Nederland mogelijk te maken, hetgeen in het kader van de visumprocedure ter beoordeling van verweerder is. Toewijzing van de gevraagde voorziening betekent dat verweerder voor een voldongen feit wordt gesteld. Een dergelijk verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom slechts in uitzonderlijke gevallen voor toewijzing in aanmerking komen, namelijk in die gevallen waarin de nadelige gevolgen van de afwijzing van het verzoek van verzoekster in verhouding tot het belang van verweerder bij de handhaving van die afwijzingen zo onevenredig zijn dat het besluit op bezwaar niet kan worden afgewacht. Volgens vaste jurisprudentie is voor een dergelijke vergaande beslissing in beginsel slechts plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noopt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
7. Uit het verweerschrift blijkt dat verweerder ook twijfelt over het voornemen van verzoekster om terug te keren naar Turkije vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Verweerder betrekt daarbij dat verzoekster in Turkije geen dienstverband heeft, niet over een substantieel en regelmatig inkomen beschikt en vrijstelling heeft gevraagd van het griffierecht. Daarmee is er volgens verweerder geen sprake van een sterke economische binding met Turkije. Verweerder vindt de sociale binding van verzoekster ook niet sterk genoeg, ondanks dat haar echtgenoot in Turkije niet meekomt naar Nederland. Het is daarom niet op voorhand duidelijk dat verweerder verzoeksters bezwaar gegrond zal verklaren.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid kan twijfelen over het voornemen van verzoekster om tijdig terug te keren naar Turkije. Daarom is niet gebleken dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Gelet daarop weegt het belang van verweerder om illegale migratie te voorkomen, zwaarder dan het belang van verzoekster om aanwezig te zijn op de bruiloft van haar kleinzoon. Slechts in zeer klemmende situaties is een uitzondering mogelijk op de regel dat een onomkeerbare voorziening het bestek van een voorlopige voorzieningenprocedure te buiten gaat. Het bijwonen van een bruiloft zal slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden als zodanig worden aangemerkt.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.P. van Straelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.