ECLI:NL:RBDHA:2022:8929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
NL21.19714 en NL21.19715
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Gambiaanse broers afgewezen; motiveringsgebreken in besluitvorming

In deze zaak hebben twee Gambiaanse broers, eiser 1 en eiser 2, asiel aangevraagd in Nederland. Hun aanvragen zijn op 19 november 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank ontving de beroepschriften op 17 december 2021 en het onderzoek ter zitting vond plaats op 6 april 2022. De eisers hebben hun asielaanvragen ingediend naar aanleiding van problemen met hun halfbroers in Gambia, die zijn ontstaan na het overlijden van hun vader. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet alle relevante verklaringen van de eisers heeft betrokken bij de beoordeling van hun asielrelaas. De rechtbank constateert motiveringsgebreken in de besluitvorming, met name met betrekking tot de vrees van eiser 2 voor ernstige schade bij terugkeer naar Gambia. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van de eisers vergoedt tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.19714 en NL21.19715
V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaken tussen

[eiser 1] ,

van Gambiaanse nationaliteit, eiser 1; en

[eiser 2] ,

van Gambiaanse nationaliteit, eiser 2
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluiten van 19 november 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Op 17 december 2021 heeft de rechtbank de beroepschriften van eisers ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2022. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig de vriendin van eiser 2 en mevrouw [de persoon] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1.1
Eisers zijn halfbroers en hebben op 24 juni 2020 hun huidige asielaanvragen ingediend. Eisers hebben eerder op 5 maart 2018 en 12 juli 2019 asielaanvragen gedaan. Deze aanvragen zijn buiten behandeling gesteld omdat eisers met onbekende bestemming waren vertrokken. Tijdens het nader gehoor van de huidige procedures bleek dat eisers op dat moment bij een pleeggezin woonden.
1.2
Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij bij het overlijden van hun vader problemen hebben gekregen met hun andere halfbroers. Eisers woonden op een compound van hun vader samen met de moeder van eiser 2. Na het overlijden van hun vader eigenden de andere halfbroers van eisers zich deze compound toe. Eiser 2 en zijn moeder protesteerden hiertegen waarbij er een ruzie ontstond. Eiser 2 is daarbij bewusteloos geslagen door de halfbroers. Bij terugkeer naar Gambia vrezen eisers opnieuw problemen te krijgen met hun halfbroers. Daarnaast heeft eiser 2 aangegeven te vrezen voor voodoo.
Besluitvorming
2.1
Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- nationaliteit, identiteit en herkomst, en
- problemen met familie om een stuk grond.
2.2
Verweerder acht de nationaliteit, identiteit en herkomst van eisers geloofwaardig. Ook acht verweerder de problemen met de familie om het stuk grond geloofwaardig. Verweerder meent echter dat de problemen met de familie om het stuk grond niet te herleiden vallen tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag [1] . Daarom komen eisers niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Daarnaast hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Gambia een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. [2]
Vrees voor de halfbroers
3. Eisers stellen zich op het standpunt dat aan hen een verblijfsvergunning op de b grond van artikel 29 van de Vw behoort te worden verleend.
4.1
De vrees voor ernstige schade wordt niet aannemelijk geacht door verweerder. In de bestreden besluiten heeft verweerder aangegeven dat de terugkeer en het verblijf, zonder problemen, van eiser 2 in Gambia als één van de zwaardere redenen wordt aangemerkt waarom de vrees voor ernstige schade niet aannemelijk wordt geacht. Dit terwijl eiser 2 in het nader gehoor heeft verklaard dat hij opnieuw is bedreigd toen hij in Gambia was, dat zijn halfbroers hem zouden vermoorden als hij niet zou vertrekken. [3] Ook heeft eiser 2 verklaard dat de vriend van zijn vader, waar eiser 2 toen verbleef, is bedreigd. De halfbroers hebben namelijk tegen die vriend van eisers vader gezegd dat ze zijn compound zouden verbranden als eiser 2 niet vertrok. Twee weken later stond de compound in brand. [4] Verweerder heeft dit in zijn geheel niet betrokken bij de besluitvorming. Mede gelet op het feit dat verweerder het element ‘problemen met familie om een stuk grond’ wel geloofwaardig heeft geacht, is de rechtbank van oordeel dat op dit punt sprake is van een motiveringsgebrek.
4.2
Verder hecht verweerder veel waarde aan de tijd die is verstreken sinds de problemen hebben plaatsgevonden. Verweerder stelt dat de dreiging afgenomen lijkt te zijn, nu noch eiser 1 noch de (stief)moeder sinds hun vertrek uit Gambia iets van de halfbroers hebben vernomen. Eiser 2 heeft echter verklaard dat zijn moeder is teruggegaan naar Gambia om zijn geboorteakte te regelen in het kader van zijn asielprocedure. Eiser 2 heeft daarbij aangegeven dat toen de familieleden erachter kwamen dat zij in Gambia was, zij direct werd bedreigd. [5] Mede gelet op het feit dat verweerder het element ‘problemen met familie om een stuk grond’ wel geloofwaardig heeft geacht, en eiser 2 heeft aangegeven dat zijn moeder na jaren opnieuw is bedreigd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek nu verweerder deze verklaringen in zijn geheel niet heeft betrokken bij de besluitvorming.
Ambtshalve beoordeling
5.1
Eisers stellen dat geen ambtshalve beoordeling heeft plaatsgevonden of zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op de discretionaire bevoegdheid, zoals bedoeld in artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.2
De rechtbank overweegt dat eisers al in hun zienswijzen uiteen hebben gezet op grond van welke omstandigheden zij, volgens hen, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.6ba van het Vb. In tegenstelling tot wat verweerder aanvoert, hebben zij daarbij niet enkel gewezen op ‘de artikel 8 van het EVRM bedoelde omstandigheden’, maar ook op de trauma’s van eisers, de door de Nederlandse overheid gemaakte fout van de MOB [6] -melding en het blijkens het arrest TQ [7] in strijd hebben gehandeld met de Terugkeerrichtlijn [8] door de overheid, het maatschappelijk belang, de prestaties in het kader van de Nederlandse sportwereld, de Nederlandse vriendin en alle andere in het ‘praktijkdocument’ genoemde feiten en omstandigheden. De rechtbank overweegt dat verweerder zowel in de voornemens als in de bestreden besluiten in zijn geheel niet heeft gemotiveerd waarom eisers op grond van deze omstandigheden niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.6ba van het Vb. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat wel is gekeken of eisers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van de discretionaire bevoegdheid, waarbij de PTSS [9] en de omstandigheden die voortvloeien uit het langdurige verblijf van eisers zijn meegewogen. Zoals hiervoor is overwogen, blijkt dit niet uit de voornemens of uit de bestreden besluiten. Bovendien zijn naast de trauma’s en ‘de artikel 8 van het EVRM bedoelde omstandigheden’ ook andere omstandigheden door eisers aangevoerd in dit kader, die ook niet zichtbaar zijn meegewogen bij de ambtshalve beoordeling. De rechtbank is van oordeel dat ook op dit punt een motiveringsgebrek kleeft aan de bestreden besluiten.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond en zal de rechtbank de bestreden besluiten vernietigen. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om de overige beroepsgronden te bespreken. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak te nemen op de met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. van Soldt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Pagina 7 van het nader gehoor van eiser 2.
4.Pagina’s 6 en 7 van het nader gehoor van eiser 2.
5.Pagina 10, nader gehoor eiser 2.
6.Met Onbekende Bestemming,
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.
8.Richtlijn 2008/115/EG.
9.Posttraumatische stressstoornis.