ECLI:NL:RBDHA:2022:8923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
C-09-620957-HA ZA 21-1025
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van goederen na echtscheiding, huurpenningen en eigenaarslasten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de verdeling van goederen na de echtscheiding van partijen, die van 1997 tot 2014 gehuwd zijn geweest. De eiseres, [eiseres], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot de huurpenningen van de huurwoning en de verdeling van de koopwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres geen recht heeft op de helft van de huurpenningen die door de gedaagde zijn betaald, omdat zij in de betreffende periode niet in de huurwoning verbleef. De gedaagde had in reconventie een vergoeding van de helft van de huurpenningen gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn om de eiseres hiervoor te veroordelen, gezien haar afwezigheid in de huurwoning.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de koopwoning behandeld. De partijen hebben afgesproken dat de koopwoning aan de gedaagde wordt toebedeeld, mits hij binnen vier maanden de benodigde financiering kan aantonen. De rechtbank heeft bepaald dat de waarde van de koopwoning op het moment van feitelijke verdeling als uitgangspunt moet dienen voor de waardering. Ook is er een regeling getroffen voor de spaarpolis, waarbij de waarde bij de notariële afhandeling verdeeld zal worden. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel
zaak- / rolnummer: C/09/620957 / HA ZA 21-1025
vonnis van 7 september 2022
in de zaak van
[eiseres]te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie
advocaat mr. N. Yildiz,
tegen
[gedaagde]te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. T. Kocabas,
De eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie wordt [eiseres] genoemd en gedaagde in conventie en eiser in reconventie wordt [gedaagde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 12 januari 2021 met één productie;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 8;
  • de beschikking van 16 juni 2021 waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de mondelinge behandeling van 30 juni 2021 waarvan aantekening is gehouden;
  • het vonnis van de kantonrechter Den Haag van 10 november 2021, waarin beslist is op de conventionele vordering, met uitzondering van de proceskosten, en waarin de zaak voor het overige is verwezen naar team Handel van de rechtbank Den Haag;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 1 tot en met 5;
  • het tussenvonnis van 15 juni 2022 waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de mondelinge behandeling van 24 augustus 2022 waarvan aantekening is gehouden.
1.2.
Van hetgeen door partijen tijdens de zitting naar voren is gebracht, is aantekening gehouden en deze aantekeningen zijn in het griffiedossier gevoegd. In beginsel wordt geen proces-verbaal opgemaakt van de mondelinge behandeling, tenzij hier om verzocht wordt en verzoeker een voldoende belang heeft bij het opstellen van een proces-verbaal.
1.3.
De rechtbank heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op vandaag.
2. De beoordeling
Waar draait het om in deze zaak?
2.1.
Partijen hebben de Turkse en Nederlandse nationaliteit en hebben hun hoofdverblijf in Nederland. Partijen zijn van 1997 tot en met 2014 gehuwd geweest. Op 10 april 2014 is het huwelijk ontbonden. Zowel het huwelijk als de echtscheiding heeft in Turkije plaatsgevonden. Partijen hebben samen drie kinderen: [kind 1] (geboren in [geboortejaar 1]), [kind 2] (geboren in [geboortejaar 2]) en [kind 3] (geboren in [geboortejaar 3]).
2.2.
De kantonrechter heeft in deze procedure op de conventionele vordering van [eiseres] reeds beslist dat huurwoning van partijen aan [adres 1] (hierna: de huurwoning) met ingang van 1 januari 2021 wordt toegewezen aan [eiseres], zonder dat [gedaagde] huurder is. Voor het overige heeft de kantonrechter zich niet bevoegd verklaard en de zaak naar de handelsrechter verwezen.
2.3.
[gedaagde] heeft in reconventie een vergoeding van de helft door hem betaalde huurpenningen (in totaal € 29.414,05) gevorderd en daarnaast de verdeling van de koopwoning van partijen aan [adres 2] (hierna: de koopwoning) en de aan de hypotheek voor de koopwoning gekoppelde Opstap Hypotheekverzekering met polisnummer [nummer] (hierna: de spaarpolis). De rechtbank zal de vorderingen van [gedaagde], en hetgeen [eiseres] daar tegenin gebracht heeft, beoordelen.
Moet [eiseres] door [gedaagde] betaalde huurpenningen vergoeden?
2.4.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in de periode 2014 tot en met 2020, na de ontbinding van het huwelijk, de huurpenningen van de huurwoning – in totaal € 29.414,05 – volledig voor zijn rekening heeft genomen, terwijl partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn. Hij vordert de helft van deze huurpenningen van [eiseres] op de voet van ongerechtvaardigde verrijking en op grond van de redelijkheid en billijkheid.
2.5.
[eiseres] en [gedaagde] zijn tot 1 januari 2021 hoofdelijk aansprakelijk geweest voor de nakoming van hun verbintenissen onder de huurovereenkomst, waaronder de betaling van de huur. Niet weersproken is dat in hun onderlinge verhouding [eiseres] en [gedaagde] gehouden zijn om ieder voor de helft bij te dragen in de delging van de schuld (zie ook art. 6:10 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW)). In feite vordert [gedaagde] de bijdrage van [eiseres] conform deze hoofdregel en is van ongerechtvaardigde verrijking of toepassing van de redelijkheid en billijkheid geen sprake.
2.6.
Om tot een veroordeling te kunnen komen, is vereist dat [gedaagde] de volledige huur, dus ook het deel van [eiseres], heeft betaald. [gedaagde] dient deze huurbetalingen (met stukken) te onderbouwen. [gedaagde] heeft echter over slechts een klein deel van de gestelde periode bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij de huurpenningen betaald heeft. Op de volgende data heeft [gedaagde] vanaf drie verschillende bankrekeningen huur(deel)betalingen gedaan:
9 betalingen in 2018maart 2018, 5 juli 2018, 23 juli 2018, 31 augustus 2018, 28 september 2018, 29 oktober 2018, 24 november 2018, 29 november 2018, 27 december 2018;
10 betalingen in 2019januari 2019, 22 maart 2019, 22 mei 2019, 21 juni 2019, 26 juli 2019, 23 augustus 2019, 24 september 2019, 24 oktober 2019, 28 november 2019, 27 december 2019; en
7 betalingen in 2020januari 2020, 27 februari 2020, 24 maart 2020, 25 april 2020, 24 mei 2020, 26 juni 2020 en 23 augustus 2020.
De rechtbank zal eerst een oordeel geven over de huurbetalingen waarvan geen bankafschriften in het geding gebracht zijn en vervolgens over de huurbetalingen waarvan wel bankafschriften zijn overgelegd.
Geen bankafschriften
2.7.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij vanaf zijn eigen bankrekening opnames heeft gedaan en vervolgens contant geld aan [eiseres] gegeven heeft waarmee zij de huur kon voldoen. Van de zijde van [eiseres] is deze gang van zaken en de ontvangst van deze contante bedragen betwist. De rechtbank acht de stelling van [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. Allereerst omdat deze stelling afwijkt van hetgeen [gedaagde] in de conclusie van antwoord/eis in reconventie heeft aangevoerd, namelijk dat [gedaagde] de maandelijkse huurpenningen heeft overgemaakt op de bankrekening van [eiseres]. Daarnaast heeft [gedaagde] zijn eigen stelling dat hij contante opnames heeft gedaan op geen enkele wijze met stukken onderbouwd, zoals bijvoorbeeld met bankafschriften waaruit de maandelijkse opnames kunnen worden afgeleid. Gezien het verweer van [eiseres] in de conclusie van antwoord in reconventie had het wel op de weg van [gedaagde] gelegen om dergelijke stukken voorafgaand aan de mondelinge behandeling in het geding te brengen. Dit heeft [gedaagde] nagelaten en het is in strijd met de goede procesorde om [gedaagde] hiertoe alsnog in de gelegenheid te stellen, nog daargelaten dat met eventuele opnames nog niet vaststaat dat deze ook zijn aangewend om de huur van de huurwoning te betalen. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Wel bankafschriften
2.8.
[gedaagde] heeft in de periode maart 2018 tot en met augustus 2020 vanaf zijn eigen bankrekeningen 26 keer (een deel van de) huur overgemaakt naar de bankrekening van de verhuurder van de huurwoning, Staedion. In beginsel is [eiseres], op basis van de onderlinge bijdrageplicht, gehouden om [gedaagde] de helft van de door hem betaalde huurpenningen te vergoeden. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiseres] echter zo dat zij meent dat deze bijdrage in het strijd is met de redelijkheid en billijkheid is, nu zij in de betreffende periode in Turkije verbleven heeft en geen genot heeft gehad van de huurwoning, terwijl [gedaagde] in die periode in de huurwoning is getrokken en deze pas na (het starten van) een procedure bij de kantonrechter heeft verlaten. In de tussenliggende periode zou hij de koopwoning aan derden hebben verhuurd.
2.9.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de feiten die aan deze stelling ten grondslag liggen onvoldoende weersproken heeft. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] in ieder geval vanaf het voorjaar 2018 tot en met juni 2020 in Turkije verbleven heeft. Uit het uittreksel basisregistratie personen blijkt dat [eiseres] in min of meer dezelfde periode (3 juli 2018 tot 8 juli 2020) uitgeschreven geweest is van het adres van de huurwoning en een adres in Turkije heeft gehad. Vanaf 8 juli 2020 staat [eiseres] in de basisregistratie personen weer ingeschreven op het adres van de huurwoning. [gedaagde] heeft zich op 20 september 2018 ingeschreven op het adres van de huurwoning en hij heeft zich op 6 juli 2020 uitgeschreven en weer ingeschreven op het adres van de koopwoning. In min of meer dezelfde periode heeft hij, op enkele maanden na, de huurpenningen voldaan. Uit de combinatie van deze gegevens rijst het sterke vermoeden dat in de periode dat [eiseres] niet in de huurwoning heeft verbleven, [gedaagde] in de huurwoning gewoond heeft en om die reden ook de huurpenningen heeft betaald.
2.10.
Bij deze stand van zaken had het op de weg van [gedaagde] gelegen om meer aan te voeren waaruit blijkt dat hij, in weerwil van de inschrijving in de basisregistratie personen, niet in de huurwoning heeft verbleven. Zo had hij zijn stelling dat hij zich ingeschreven heeft op het adres van de huurwoning om te voorkomen dat de kinderen een voogd zouden krijgen met stukken, zoals een brief van de Raad voor de kinderbescherming of andere autoriteiten, moeten onderbouwen.
2.11.
De rechtbank is van oordeel dat in de situatie dat [gedaagde] in de huurwoning gewoond heeft – en om die reden de volledige huursom heeft betaald – terwijl [eiseres] in het buitenland verbleef, het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat [eiseres] in de onderlinge verhouding tussen partijen gehouden is de helft van de huur te betalen. Dat geldt ook als [gedaagde] de koopwoning in de tussenliggende periode niet verhuurd heeft aan een derde, zoals [gedaagde] heeft gesteld. Ook het deel van de vordering van [gedaagde], voor zover die ziet op de periodes waarvan hij voldoende onderbouwd heeft dat hij de huur betaald heeft, wordt daarom afgewezen.
Verdeling koopwoning
2.12.
Bij beide partijen leeft de wens om de koopwoning te verdelen. Niet in geschil is dat partijen hun eerste gewone verblijfplaats in Nederland hebben zodat op grond van art. 4 lid 1 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 de verdeling van de koopwoning en aanverwante hypotheek(verzekering) naar Nederlands recht dient plaats te vinden. [eiseres] heeft er geen bezwaar tegen dat de koopwoning aan de [gedaagde] wordt toebedeeld. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard voldoende financiering te kunnen verkrijgen om de koopwoning op zijn naam te zetten en [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te kunnen ontslaan.
2.13.
Tussen partijen is wel in geschil welke peildatum toegepast dient te worden. [gedaagde] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de datum van de indiening van het verzoekschrift tot ontbinding van het huwelijk (28 maart 2014) als uitgangspunt moet dienen en dat de koopwoning tegen de in 2014 geldende WOZ-waarde van € 100.000 aan hem moet worden toebedeeld. [eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden uitgegaan van de waarde van de koopwoning op de datum van de feitelijke verdeling.
2.14.
De rechtbank overweegt dat de waarde op het moment van de feitelijke verdeling als uitgangspunt voor de waardering van de koopwoning geldt. Partijen zijn geen ander peilmoment overeengekomen en de rechtbank is van oordeel dat ook uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid geen andere peildatum voortvloeit. Niet gebleken is dat [gedaagde] eerder om een verdeling van de koopwoning verzocht heeft en dat [eiseres] deze verdeling vervolgens heeft gefrustreerd. De omstandigheid dat [gedaagde] alle kosten voor de koopwoning heeft gedragen na de ontbinding van het huwelijk is niet relevant voor de bepaling van de peildatum.
2.15.
Om de huidige marktwaarde van de koopwoning vast te stellen is een taxatie noodzakelijk. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat [gedaagde] drie taxateurs, verbonden aan de makelaarsvereniging NVM, voorstelt aan [eiseres] en dat [eiseres] een keuze maakt uit een van deze drie taxateurs. Deze taxateur zal de waarde van de koopwoning voor partijen bindend taxeren. Beide partijen moeten hun medewerking aan de taxatie verlenen en bij de opname van de koopwoning aanwezig kunnen zijn, althans daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Partijen dragen ieder de helft van de kosten verbonden aan de taxatie. Mocht [eiseres] kunnen instemmen met een reeds in opdracht van [gedaagde] uitgevoerde taxatie, waarvan het rapport niet in deze procedure is gebracht, dan kunnen partijen ook die taxatie aanhouden. [gedaagde] wordt in de gelegenheid gesteld om de koopwoning tegen de getaxeerde waarde over te nemen en om binnen vier maanden na de datum van dit vonnis aan te tonen dat hij de benodigde financiering kan krijgen om de koopwoning over te nemen.
2.16.
Slaagt [gedaagde] erin uiterlijk vier maanden na de datum van dit vonnis de benodigde financiering te verkrijgen om de koopwoning over te nemen en [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld te laten ontslaan, dan zal [eiseres] haar medewerking moeten verlenen om haar aandeel in de koopwoning aan [gedaagde] over te dragen. De kosten van levering van het aandeel van [eiseres] in de koopwoning aan [gedaagde] dienen door [gedaagde] te worden gedragen. Indien sprake is van een overwaarde heeft [eiseres] recht op de helft van de overwaarde van de woning. Indien de koopwoning een onderwaarde heeft, dan is [eiseres], in de rechtsverhouding met [gedaagde], gehouden de helft van de resterende hypotheekschuld te voldoen.
2.17.
Als [gedaagde] er niet in slaagt de benodigde financiering te verkrijgen om de koopwoning over te nemen en [eiseres] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld te laten ontslaan, dan moet de koopwoning worden verkocht aan een derde. In dat geval zullen partijen hiertoe gezamenlijk aan de in randnummer 2.15 genoemde taxateur/makelaar een verkoopopdracht verstrekken, waarbij de makelaar partijen bindend zal adviseren met betrekking tot de vast te stellen vraag- en laatprijs. Bij verkoop en levering van de koopwoning aan een derde, moet de op de koopwoning rustende hypotheekschuld worden afgelost. Indien er sprake is van een overwaarde van de koopwoning moet deze overwaarde tussen partijen bij helfte worden gedeeld.
Moet [eiseres] aan [gedaagde] een vergoeding betalen voor de eigenaarslasten? En moet [gedaagde] een gebruiksvergoeding betalen aan [eiseres]?
2.18.
De rechtbank stelt voorop dat partijen op grond van het bepaalde in artikel 3:172 BW na beëindiging van het huwelijk tot aan de datum van toedeling van de koopwoning aan [gedaagde], of verkoop en levering van de koopwoning aan (een) derde(n), in beginsel naar evenredigheid van hun aandeel, in dit geval ieder voor de helft, moeten bijdragen in de eigenaarslasten van de woning. Voorts bepaalt artikel 3:169 BW dat iedere deelgenoot bevoegd is een gemeenschappelijk goed te gebruiken. De Hoge Raad heeft bepaald dat dit artikel ook meebrengt dat de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de ander gebruikt, verplicht is de ander schadeloos te stellen voor het feit dat hij geen gebruik kan maken van zijn eigendom, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding (vgl. HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143). Deze vergoeding wordt toegekend als de rechter dat redelijk en billijk vindt.
2.19.
In onderhavig geval acht de rechtbank het redelijk en billijk dat de verschuldigde gebruiksvergoeding gelijk gesteld dient te worden aan de (helft van de) eigenaarslasten. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat hij geen bijdrage heeft gevraagd omdat [eiseres] niet in staat was deze te betalen. Hieruit kan worden opgemaakt dat [gedaagde] op dit onderdeel met gesloten beurzen uit elkaar wilde gaan. Verder laat de rechtbank meewegen dat de huurpenningen voor de huurwoning (in 2020: € 871,43) significant hoger zijn dan de maandelijkse kosten voor de (bruto) hypotheekrente (€ 479,17) en de VvE-bijdrage (€ 50). [eiseres] heeft deze huurpenningen voldaan, behoudens de huurbetalingen vermeld in randnummer 2.6. Ook deze omstandigheid is betrokken in de beoordeling van rechtbank.
2.20.
Nu de bijdrage in de eigenaarslasten gelijk gesteld wordt aan de verschuldigde gebruiksvergoeding, worden deze tegen elkaar weggestreept en worden de vorderingen die partijen op dit punt hebben ingesteld allebei afgewezen.
Hoe moet de spaarpolis worden verdeeld?
2.21.
De waarde van de spaarpolis dient bij de notariële afhandeling verdeeld te worden tussen partijen tegen de dan geldende waarde. Sinds de echtscheiding (in april 2014) heeft [gedaagde] de volledige premie voor de spaarpolis voldaan. De helft van deze premiebetalingen zijn ten behoeve van [eiseres] gedaan en deze dienen bij de afrekening aan [gedaagde] toe te komen en verrekend te worden met een eventuele overwaarde van de koopwoning. [gedaagde] dient bij gelegenheid van het opstellen van een afrekening bij de notaris bankafschriften of ander schriftelijk bewijs te leveren waaruit de hoogte van de premiebetalingen blijkt.
Hoe moeten de proceskosten worden verdeeld? Iedere partij draagt de eigen kosten.
2.22.
Nu partijen met elkaar gehuwd zijn geweest, worden de proceskosten van partijen in conventie en in reconventie gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
in reconventie
3.1.
stelt de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen vast, in die zin dat:
3.1.1.
aan [gedaagde] wordt toegedeeld de koopwoning tegen de door de in randnummer 2.15 vermelde taxateur te bepalen waarde;
- onder de voorwaarde dat [gedaagde] binnen vier maanden na heden in staat is de benodigde financiering te verkrijgen en aan te tonen dat hij [eiseres] kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
- ingeval van een overwaarde (de taxatiewaarde, verminderd met de alsdan openstaande hypothecaire geldlening, alsmede de verkoopkosten), onder de verplichting van [gedaagde] de helft daarvan aan [eiseres] te voldoen;
- ingeval van een onderwaarde (de taxatiewaarde, verminderd met de alsdan openstaande hypothecaire geldlening, alsmede de verkoopkosten), onder de verplichting van [gedaagde] in de onderlinge verhouding van partijen de helft daarvan voor zijn rekening te nemen;
3.1.2.
bepaalt dat, wanneer aan de hiervoor in 3.1.1 genoemde voorwaarde voor wat betreft de door [gedaagde] voor overname benodigde financiering niet wordt voldaan, de koopwoning dient te worden verkocht en geleverd aan een derde, op de wijze zoals bepaald in randnummer 2.17 bepaalde wijze waarbij de hypothecaire geldlening die op de koopwoning rust dient te worden afgelost met de verkoopopbrengst van de koopwoning, en de eventuele over- dan wel onderwaarde per de datum van overdracht (de verkoopopbrengst, verminderd met de alsdan openstaande hypothecaire geldlening, alsmede de verkoopkosten) bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld, hetgeen, indien sprake is van onderwaarde, inhoudt dat [gedaagde] en [eiseres] in hun onderlinge verhouding ieder de helft van de resterende schuld dienen te dragen;
3.1.3.
bepaalt dat de spaarpolis ter gelegenheid van de overdracht van de koopwoning aan [gedaagde] dan wel een derde wordt afgekocht, waarbij aan partijen ieder de helft van de op dat moment opgebouwde waarde toekomt, en onder de verplichting dat [eiseres] de helft van de door [gedaagde] na 10 april 2014 betaalde premies aan hem vergoedt;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In conventie en reconventie
3.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt; en
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter, mr. P. Dondorp, op 7 september 2022.