In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de verdeling van goederen na de echtscheiding van partijen, die van 1997 tot 2014 gehuwd zijn geweest. De eiseres, [eiseres], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot de huurpenningen van de huurwoning en de verdeling van de koopwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres geen recht heeft op de helft van de huurpenningen die door de gedaagde zijn betaald, omdat zij in de betreffende periode niet in de huurwoning verbleef. De gedaagde had in reconventie een vergoeding van de helft van de huurpenningen gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn om de eiseres hiervoor te veroordelen, gezien haar afwezigheid in de huurwoning.
Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de koopwoning behandeld. De partijen hebben afgesproken dat de koopwoning aan de gedaagde wordt toebedeeld, mits hij binnen vier maanden de benodigde financiering kan aantonen. De rechtbank heeft bepaald dat de waarde van de koopwoning op het moment van feitelijke verdeling als uitgangspunt moet dienen voor de waardering. Ook is er een regeling getroffen voor de spaarpolis, waarbij de waarde bij de notariële afhandeling verdeeld zal worden. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.