ECLI:NL:RBDHA:2022:8922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
SGR 21/3245
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring wegens gebrek aan economische en maatschappelijke binding met de gemeente

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 september 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring beoordeeld. Eiseres, die in Groningen woont, heeft een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Gouda, maar deze is afgewezen op 4 augustus 2020. Het college heeft de afwijzing bevestigd in een besluit op bezwaar van 22 maart 2021. De rechtbank heeft op 9 augustus 2022 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiseres geen economische of maatschappelijke binding met Gouda heeft, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van een urgentieverklaring. Eiseres heeft betoogd dat zij uitzicht heeft op werk in de omgeving van Gouda, maar heeft dit niet onderbouwd. Ook haar argumenten over maatschappelijke binding, zoals familiebanden en een sociaal netwerk, zijn door de rechtbank verworpen, omdat deze niet voldoende zijn om aan te tonen dat zij een bijdrage levert aan de lokale gemeenschap.

Daarnaast heeft de rechtbank beoordeeld of het college gebruik had moeten maken van de hardheidsclausule in de huisvestingsverordening. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om deze clausule niet toe te passen, gezien de belangenafweging die het college heeft gemaakt. Eiseres is momenteel niet dakloos en kan haar gezinsleven voortzetten in Groningen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen urgentieverklaring krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3245

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. de Vaal),
en

Het college van burgemeester en wethouders van Gouda

(gemachtigde: K. Henning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een urgentieverklaring.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 4 augustus 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 maart 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigden van eiseres en het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag voor een urgentieverklaring mocht afwijzen, omdat eiseres geen economische of maatschappelijk binding met Gouda heeft. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of het college in redelijkheid tot de keuze heeft kunnen komen om de hardheidsclausule niet toe te passen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
4. Eiseres woont in [plaats 1] en is 51 jaar oud. Tot haar 21e jaar heeft eiseres in [plaats 2] gewoond. Bij eiseres woont ook haar minderjarige schoolgaande zoon. De dochter en schoonouders van eiseres wonen in Rotterdam. De broer van eiseres woont in [plaats 4] . De vriendinnen van eiseres wonen in of nabij [plaats 2] . In Groningen heeft eiseres geen werk en daardoor een laag inkomen. De huisarts van eiseres geeft aan dat eiseres lijdt aan een depressie. Eiseres heeft daarvoor groepstherapie gevolgd. Eiseres geeft aan eventueel via haar broer te kunnen werken in [plaats 4] . Door haar lage inkomen kan zij weinig op bezoek gaan bij haar familie en vrienden. Na het overlijden van haar man wil eiseres weer in Gouda gaan wonen want zij heeft last van ernstige heimwee.
Wat zijn de regels?
5. In de gemeentelijke huisvestigingsverordening van [plaats 2] is bepaald dat het college een urgentieverklaring kan verstrekken. Met die urgentieverklaring kan eiseres met voorrang in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. [1] Het college geeft de urgentieverklaring af als aan een zevental voorwaarden wordt voldaan. [2] Eén van die voorwaarden is dat een woningzoekende een economische of maatschappelijke binding met [plaats 2] moet hebben óf dat de woningzoekende voor het voorzien in de dringend noodzakelijke behoefte aan woonruimte uitsluitend is aangewezen op Gouda.
5.1.
Van economische binding is sprake als voor het wonen in [plaats 2] een redelijk belang aanwezig is om in het eigen bestaan te kunnen voorzien. [3] Van maatschappelijke binding is bij een niet-ingezetene sprake als er een redelijk met de plaatselijke samenleving verband houdend belang aanwezig is. Die maatschappelijke binding bestaat dan niet alleen uit familiebanden of een sociaal netwerk in de woonregio, maar het gaat er ook om dat een woningzoekende feitelijk al een expliciete bijdrage levert aan de lokale gemeenschap. [4]
5.2.
In uitzonderlijke gevallen kan het college ook een urgentieverklaring verstrekken als een woningzoekende niet voldoet aan de voorwaarden. Het gaat dan om gevallen van groot maatschappelijk belang waarbij het vasthouden aan de voorwaarden leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. [5]
Is sprake van een economische of maatschappelijke binding?
6. Eiseres betoogt dat een economische binding met Gouda bestaat omdat zij uitzicht heeft op werk in de omgeving van Gouda. De rechtbank overweegt dat eiseres in de bezwaarprocedure niet heeft onderbouwd om wat voor werk het gaat en waar het werk zal worden verricht. Op het verzoek van het college om een concept-arbeidsovereenkomst te overleggen, heeft eiseres afwijzend gereageerd. Daarbij komt nog dat niet duidelijk is in hoeverre eiseres in verband met haar depressie in staat zal zijn om te werken.
6.1.
Ook betoogt eiseres dat sprake is van een maatschappelijke binding. Eiseres onderbouwt dit standpunt door de familiebanden in Rotterdam en Bodegraven-Reeuwijk en daarnaast het sociale netwerk van vriendinnen in of nabij Gouda te schetsen. De rechtbank overweegt dat de familiebanden en een deel van het geschetste sociale netwerk zich niet in Gouda bevinden. Ook is de enkele band met familie of het sociale netwerk in Gouda niet voldoende om een maatschappelijke binding aan te nemen. Daarvoor geldt namelijk dat eiseres ook een expliciete bijdrage aan de lokale gemeenschap moet leveren.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat geen eiseres geen economische of maatschappelijke binding met Gouda heeft. Dit betoog slaagt niet.
Moet het college op basis van de hardheidsclausule een urgentieverklaring verstekken?
7. Eiseres betoogt dat het college gebruik moet maken van de hardheidsclausule in de huisvestingsverordening. Als namelijk niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring, dan heeft het college beleidsruimte om de urgentieverklaring toch te verstrekken. De rechtbank overweegt dat het college slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik maakt van die bevoegdheid. De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat een dergelijk restrictief beleid niet onredelijk is in gemeenten waar veel aanvragen worden gedaan voor een urgentieverklaring in verhouding met het geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is. [6]
7.1.
Het college heeft aan de hand van een belangenafweging beslist geen gebruik te maken van de hardheidsclausule. De rechtbank moet de keuze van het college terughoudend toetsen. De rechtbank overweegt dat het college wel alle relevante omstandigheden aan de kant van eiseres in aanmerking heeft genomen bij het maken van deze belangenafweging. De belangen van eiseres heeft het college afgewogen tegen de belangen van een rechtvaardige verdeling van schaarse sociale huurwoningen in Gouda. Het college heeft bij die afweging ook in aanmerking genomen dat eiseres momenteel niet dakloos is. Daarnaast is niet gebleken dat eiseres geen gezinsleven kan hebben met haar minderjarige zoon als zij in Groningen woont.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat het college in redelijkheid tot de keuze heeft kunnen komen om de hardheidsclausule niet toe te passen. Dit betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen urgentieverklaring krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Perniciaro, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Abdolbaghai, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Huisvestingswet 2014
Artikel 14
In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat bij de verlening van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de woningmarktregio, de gemeente of een tot de gemeente behorende kern voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte voor zover de gemeente als gevolg van regels gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 van de Wet ruimtelijke ordening of bij een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1 van die wet geringe of geen mogelijkheden heeft tot uitbreiding van de woonruimtevoorraad.
In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad voor zover het een andere gemeente dan die, bedoeld in eerste lid, betreft, bepalen dat bij de verlening van huisvestingsvergunningen voor ten hoogste 50 procent van een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte, voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de woningmarktregio. Voor ten hoogste de helft van dat percentage mag bij de verlening van huisvestingsvergunningen voorrang worden gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan een tot de gemeente behorende kern.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is een woningzoekende:
economisch gebonden aan de woningmarktregio, de gemeente of de kern indien hij met het oog op de voorziening in het bestaan een redelijk belang heeft zich in die woningmarktregio, die gemeente of die kern te vestigen, en
maatschappelijk gebonden aan de woningmarktregio, de gemeente of de kern indien hij:
1°. een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich in die woningmarktregio, die gemeente of die kern te vestigen, of
2°.ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is dan wel gedurende de voorafgaande tien jaar ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is geweest van die woningmarktregio, die gemeente of die kern.
Huisvestingsverordening Gouda 2019
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
- economisch gebonden: het daaromtrent in artikel 14, derde lid onder a van de wet bepaalde;
(…)
- maatschappelijk gebonden: het daaromtrent in artikel 14, derde lid, onder b van de wet bepaalde;
(…)
Artikel 7. Voorrang bij urgentie
1. Voor de in artikel 2 aangewezen categorieën woonruimte wordt bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang gegeven aan woningzoekenden waarvan door urgentieverklaring is aangetoond dat voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
(…)
Artikel 8. Randvoorwaarden voor urgentie
Voor het verlenen van een urgentieverklaring gelden de volgende randvoorwaarden:
de woningzoekende is ingezetene van de gemeente dan wel economisch of maatschappelijk gebonden aan de gemeente (met uitzondering van de woningzoekenden als bedoeld in artikel 9 categorie A, B en C) óf de woningzoekende is voor het voorzien in de dringend noodzakelijke behoefte aan woonruimte uitsluitend aangewezen op de gemeente;
de woningzoekende is ingeschreven in het door de verhuurder gehanteerde woonruimteverdeelsysteem;
de woningzoekende bevindt zich in een acute persoonlijke woongerelateerde noodsituatie, waarin het noodzakelijk is om binnen zes maanden te verhuizen. Dit geldt niet voor een urgentie op grond van volkshuisvestelijke indicatie (artikel 9 categorie N);
e noodsituatie is ontstaan buiten verwijtbare schuld van de woningzoekende;
de noodsituatie is niet door de woningzoekende op eigen kracht binnen zes maanden op te lossen;
de woningzoekende is voor het oplossen van de noodsituatie expliciet aangewezen op zelfstandige woonruimte, én
de woningzoekende heeft een belastbaar huishoudinkomen van maximaal 1,25 keer de inkomensgrens bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder a van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015. Dit geldt niet voor een urgentie op grond van volkshuisvestelijke indicatie (artikel 9 categorie N).
Artikel 36. Hardheidsclausule
Het college kan de bepalingen in artikel 3, 7, 8, 9 en 16 van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte of vanwege een groot maatschappelijk belang leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Toepassing van dit artikel moet passen binnen de wet.
Leeswijzer Huisvesting 2014 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag, 25 juli 2017
Pagina 24 en 25:
Van maatschappelijke binding is sprake in twee gevallen. In eerste instantie indien de woningzoekende een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft om zich in die woningmarktregio, gemeente of die kern te vestigen. Het gaat hier expliciet om mensen die op basis van familiebanden of langdurig engagement in onder meer vrijwilligersorganisaties een expliciete bijdrage leveren aan lokale gemeenschap. Hoewel de gemeenteraad in de huisvestingsverordening dit begrip nader kan invullen, is het uitgesloten dat deze invulling gebeurt op basis van sociale of sociaaleconomische kenmerken, aangezien dat alleen mogelijk is in de op verzoek van de gemeenteraad door de Minister van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties aangewezen gebieden op basis van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek. Evenmin is het toegestaan dat de nadere invulling van het begrip maatschappelijke binding leidt tot directe of niet gerechtvaardigde indirecte ongelijke behandeling. Het is meer een restcategorie waarbij in individuele gevallen voorrang wordt gegeven aan een woningzoekende waarvan op basis van de feitelijke omstandigheden op het moment van de aanvraag van de huisvestingsvergunning vaststaat dat hij reeds een intensieve maatschappelijke binding heeft met de desbetreffende woningmarktregio, gemeente of kern. Het gaat er niet om of bepaalde woningzoekenden op basis van bijvoorbeeld hun huidige leefstijl een positieve invloed kunnen hebben op de sociale cohesie na hun huisvesting in de desbetreffende woningmarktregio, gemeente of kern. Op de tweede plaats is er sprake van maatschappelijke binding indien de woningzoekende ten minste zes jaar onafgebroken of gedurende de voorafgaande tien jaar ten minste zes jaar ingezetenen is geweest van de woningmarktregio, de gemeente of de kern.

Voetnoten

1.Artikel 7 van de Huisvestingsverordening Gouda 2019.
2.Artikel 8 van de Huisvestingsverordening Gouda 2019.
3.Artikel 14 van de Huisvestingswet 2014 in samenhang met artikel 1 van de Huisvestingsverordening Gouda 2019.
4.Pagina 24 en 25 van de Leeswijzer Huisvesting 2014 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag, 25 juli 2017.
5.Artikel 36 van de Huisvestingsverordening Gouda 2019.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:628.