ECLI:NL:RBDHA:2022:8887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
C/09/632909 / JE RK 22-1568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellen van een zorgregeling voor een onder toezicht gestelde minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan over de zorgregeling voor een onder toezicht gestelde minderjarige, geboren in 2012. De zaak is ingediend door Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, die verzocht om een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De minderjarige verbleef feitelijk bij de vader, terwijl de hoofdverblijfplaats bij de moeder was. De ouders waren overeengekomen dat de minderjarige tijdelijk bij de vader zou verblijven, maar de moeder had haar zorgen geuit over de situatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats op grond van artikel 1:265g BW niet mogelijk is zonder een machtiging tot uithuisplaatsing. Echter, gezien de omstandigheden en de instemming van de moeder met het verblijf bij de vader, heeft de kinderrechter besloten om een voorlopige zorgregeling vast te stellen. Deze regeling houdt in dat de minderjarige voorlopig bij de vader verblijft, met een zorgregeling voor contact met de moeder in de weekenden van de even weken. De kinderrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling en evaluatie in de herfstvakantie, waarbij de gecertificeerde instelling gevraagd is om een update te geven over de situatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/632909 / JE RK 22-1568
Datum uitspraak: 26 augustus 2022

Beschikking van de kinderrechter

Vaststellen zorgregeling (ex artikel 1:265g BW); aanhouding voor het overige

in de zaak naar aanleiding van het op 26 juli 2022 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
-
[minderjarige]geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.H.P. Feiner te Rotterdam,

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Op 19 augustus 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader.
[minderjarige] is op voorafgaand aan de zitting in raadkamer gehoord.

Feiten

- [minderjarige] is erkend door de vader.
- De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
- [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder, maar verblijft feitelijk bij de vader.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 29 april 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 1 mei 2022 tot 1 mei 2023.

Verzoek en verweer

De gecertificeerde instelling heeft primair verzocht een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] vast te stellen. Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. Tot 10 juni 2022 woonde [minderjarige] bij de moeder en had hij conform het ouderschapsplan een omgangsregeling met de vader. Naar aanleiding van een conflict tussen de moeder en zijn [zus] , is [minderjarige] voor een time-out van één week naar de vader gebracht. Op dit moment geeft [minderjarige] aan dat hij bij de vader wil wonen. Op basis van de wens van [minderjarige] is door de ouders overeengekomen dat [minderjarige] bij de vader zal verblijven en in augustus bij de vader naar school zal gaan. In de herfstvakantie zou een evaluatiemoment plaatsvinden waarin [minderjarige] kan aangeven of het verblijf bij de vader nog steeds zijn wens is. Echter geeft de moeder nu aan dat zij [minderjarige] liever bij een pleeggezin ziet opgroeien en geeft zij beperkt toestemming voor de inschrijving op de school naar keuze van [minderjarige] . De moeder ervaart veel stress en kampt met chronische oververmoeidheid, waarbij het haar onvoldoende lukt om haar emoties te reguleren. Daarnaast is er sprake van complexe echtscheidingsproblematiek tussen de ouders waar [minderjarige] bij betrokken wordt. [minderjarige] heeft recht op een stabiele thuisbasis, waarbij er een fysiek en emotioneel beschikbare opvoeder aanwezig is. Daarbij is het belangrijk dat [minderjarige] niet belast wordt met onzekerheid over zijn woonsituatie. De gecertificeerde instelling acht het daarom van belang om [minderjarige] zekerheid te bieden en de plaatsing bij de vader te formaliseren. Tegelijkertijd is het van belang dat [minderjarige] een zorgregeling met de moeder en contact met zijn zusjes heeft. Om deze reden verzoekt de gecertificeerde instelling een zorgregeling met de moeder vast te stellen, waarbij het navolgende voorstel het uitgangspunt is en er tegelijkertijd ruimte moet zijn om het contact tussen [minderjarige] en de moeder op te bouwen. Het vaststellen van een zorgregeling is het meest geschikte middel om contact tussen [minderjarige] en zijn ouders vast te stellen. De zorgregeling gaat immers naar zijn aard en in de kern over hoe vaak en op welke manier er contact is tussen ouders met gezag en hun kind. Een feitelijke wijziging van hoofdverblijf staat het vaststellen van de zorgregeling niet in de weg. Daarom is het verzoek primair gebaseerd op artikel 1:265g BW. Verzocht wordt een verdeling van de zorg- en opvoedtaken vast te stellen, waarbij [minderjarige] bij de vader zal verblijven en een zorgregeling met de moeder heeft in [woonplaats 1] waarbij [minderjarige] in de weekenden van de even weken van vrijdagmiddag na school tot zondag 19.00 uur bij de moeder is en de vakanties bij helften worden verdeeld waarbij het weekend voorafgaand aan de vakantie leidend is in het bepalen waar de eerste helft van de vakantie plaatsvindt. De moeder haalt [minderjarige] uit school of op bij de vader op vrijdag en de vader haalt [minderjarige] op bij de moeder op zondag. Indien het enkel vaststellen van een zorgregeling onvoldoende juridische grondslag biedt voor het verblijf van [minderjarige] bij de vader, wordt subsidiair een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader verzocht tot het einde van de ondertoezichtstelling. Meer subsidiair wordt zowel vaststelling van een zorgregeling als machtiging uithuisplaatsing bij de vader verzocht.
Namens de moeder is het volgende naar voren gebracht. De moeder stemt ermee in dat [minderjarige] tot de herfstvakantie bij de vader woont en daarna de situatie opnieuw bekeken wordt. Een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie of vier maanden met een eventuele aanhouding van het overige is hiervoor het meest geschikt. Tegen die tijd kan er gekeken worden of de ouders er inmiddels samen uit zijn gekomen of dat de zaak opnieuw op zitting besproken moet worden. Het vaststellen van een zorgregeling is nog een brug te ver, omdat de ouders nog geen afspraken hebben kunnen maken. Er zijn nog een aantal pijn- en zorgpunten waarover gesproken moet worden, waaronder het ophalen en brengen van [minderjarige] . Door de lichamelijke en psychische overbelasting wordt dit lastig voor de moeder. De moeder vindt het vooral belangrijk dat er goed gekeken wordt of het in de thuissituatie bij de vader goed gaat met [minderjarige] en of hij het naar zijn zin heeft. Zij vindt het belangrijk dat er goed zicht is op [minderjarige] , zeker gelet op de overgang naar een nieuwe school. Het definitief vaststellen van een zorgregeling lokt een hoop uit bij de moeder, zeker nu zij van mening is dat er in het verzoekschrift feitelijke onjuistheden zijn vermeld. De moeder stelt zich op het standpunt dat een tussentijdse evaluatie noodzakelijk is en het gehele proces goed begeleid moet worden.
De moeder heeft daaraan toegevoegd dat de ouders in 2019 een ouderschapsplan hebben opgesteld. Niet lang daarna is er samen met de gecertificeerde instelling een eigen plan gemaakt met daarin een nieuwe zorgregeling. Tot 10 juni 2022 hebben de ouders zich aan dit plan gehouden. De moeder mag bij gebruik van haar reumamedicatie niet autorijden en het kost haar veel energie om [minderjarige] te halen en brengen. De moeder hoopt dat zodra [minderjarige] bij de vader is ingeschreven de juiste hulpverlening kan worden ingezet, zowel in de thuissituatie als individueel voor [minderjarige] .
De vader heeft ingestemd met het verzochte. Hij begrijpt het standpunt van de moeder, maar hij vindt de periode tot aan de herfstvakantie te kort om de situatie te kunnen evalueren. Mogelijk is [minderjarige] dan nog niet gewend aan de nieuwe situatie. De vader is niet bereid om het halen en ophalen van [minderjarige] op zich te nemen. Dit heeft hij al drie jaar voor zijn rekening genomen.
[minderjarige] heeft aan de kinderrechter verteld dat hij sinds juni bij zijn vader woont. Hij moest in het begin wel wennen, want daarvoor zag hij zijn vader alleen in de weekenden. Hij zal bij zijn vader in de buurt naar school gaan. Dat is inmiddels geregeld. Hij vindt het goed dat hij voorlopig bij zijn vader blijft wonen en dan in de weekenden contact heeft met zijn moeder. Wel wil hij nog zeggen dat hij een goede vriend heeft bij zijn vader. Hij wil heel graag in de weekenden dat hij met zijn vriend kan afspreken bij zijn vader zijn. Afgelopen week miste hij zijn moeder heel erg. Daarom heeft hij deze week bij zijn moeder verbleven. Dat is goed verlopen. Hij begrijpt dat er in de herfstvakantie gesproken zal worden hoe de situatie verloopt.

Beoordeling

Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De kinderrechter stelt voorop dat dit artikel slechts ziet op de vaststelling dan wel wijziging van een zorgregeling of een omgangsregeling. Wijziging van de hoofdverblijfplaats, hetgeen de gecertificeerde instelling heeft bepleit, is op grond van dit artikel niet mogelijk. In de memorie toelichting bij dit artikel wordt immers over het hoofdverblijf niet gesproken terwijl bovendien uit lid 3 van dit artikel blijkt dat na het einde van de ondertoezichtstelling de op grond van dit artikel vastgestelde regeling geldt als een regeling in de zin van artikel 1:253 a lid 2 dan wel 1: 377 a BW. Artikel 253 a lid 2 sub b BW, dat gaat over de hoofdverblijfplaats, wordt daarin niet genoemd. Wijziging van de hoofdverblijfplaats van een onder toezicht gestelde minderjarige is naar het oordeel van de kinderrechter in beginsel slechts mogelijk middels een machtiging uithuisplaatsing.
De kinderrechter overweegt dat in het onderhavige geval de omstandigheden maken dat de zaak anders ligt. In door de ouders getekende ouderschapsplan van 22 oktober 2019 is weliswaar bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft, maar in onderling overleg met de gecertificeerde instelling en ouders is, naar aanleiding van een incident op 10 juni 2022, de woonsituatie van [minderjarige] gewijzigd. Sindsdien woont [minderjarige] niet meer bij de moeder, maar bij de vader. De ouders zijn overeengekomen dat [minderjarige] bij de vader zal verblijven en per augustus in de woonplaats van de vader naar school zal gaan. Daarbij hebben de ouders afgesproken dat er in de herfstvakantie een evaluatiemoment van de afgelopen periode zal plaatsvinden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder nog steeds instemt met een (tijdelijk) verblijf van [minderjarige] bij de vader. Nu de moeder zich - in ieder geval voor de komende drie maanden - kan verenigen met het verblijf van [minderjarige] bij de vader met gezag, constateert de kinderrechter dat onder die omstandigheden een machtiging tot uithuisplaatsing (bij de vader met gezag) niet nodig is. Het (subsidiaire) verzoek tot machtiging uithuisplaatsing zal worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter een voorlopige zorgregeling vaststellen om voor de komende periode het contact met de moeder te waarborgen. Hierbij overweegt de kinderrechter dat de vaststelling van de verdeling van zorg- en opvoedtaken (vooralsnog) geen permanente situatie tot doel heeft. Met de vaststelling van de voorlopige zorgregeling wordt beoogd om in het belang van [minderjarige] rust te creëren, terwijl intussen wordt bekeken wat in het belang van [minderjarige] wordt geacht en er onderzoek wordt gedaan naar de wijze waarop mogelijk een wel definitieve regeling vorm kan worden gegeven. Zoals de ouders eerder onderling hebben afgesproken, zal er rond de herfstvakantie een evaluatiemoment plaatsvinden om dit met elkaar te bespreken. De kinderrechter zal de zorgregeling overeenkomstig het verzoek van de gecertificeerde instelling vaststellen. Daarbij geldt dat de regeling voor het halen en brengen voor de moeder kennelijk belastend is. In het verzoek van de gecertificeerde instelling is het halen en brengen tussen de ouders gelijk verdeeld. De kinderrechter zal deze regeling, conform het verzoek, vastleggen. Beide ouders hebben hier immers hun verantwoordelijkheid in. Daarbij geldt dat de moeder kennelijk in de afgelopen twee weken [minderjarige] wel meerdere keren heeft opgehaald, hetgeen onbetwist door de vader is gesteld. De kinderrechter merkt op dat het de ouders vrij staat in onderling overleg een andere haal- en brengregeling over een te komen. Zij roept hen op hierbij het belang van [minderjarige] voor ogen te blijven houden.
De kinderrechter zal de zorgregeling vaststellen voor de duur van drie maanden. Voor het overige wordt de zaak aangehouden tot de volgende zitting om dan opnieuw de balans op te maken. Ten behoeve van de vervolgzitting verzoekt de kinderrechter de gecertificeerde instelling uiterlijk een week voor die zitting een schriftelijke update te geven over de actuele stand van zaken en een standpunt in te nemen over een definitieve regeling. Daarbij verwacht de kinderrechter dat de gecertificeerde instelling met de ouders niet alleen in overleg gaat over een definitieve zorgregeling maar ook over het hoofdverblijf van [minderjarige] met een eventuele wijziging van het ouderschapsplan.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter
bepaalt dat de minderjarige:
-
[minderjarige]geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats]
voorlopig, in ieder geval de komende drie maanden tot 26 november 2022, bij de vader zal verblijven, waarbij de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tijdelijk als volgt zal worden bepaald:
  • [minderjarige] verblijft in de weekenden van de even weken van vrijdagmiddag na school tot zondag 19.00 uur bij de moeder in [woonplaats 1] ;
  • de vakanties worden bij helften verdeeld, waarbij het weekend voorafgaand aan de vakantie leidend is in het bepalen waar de eerste helft van de vakantie plaatsvindt;
  • de moeder haalt [minderjarige] uit school of op bij de vader op vrijdag en de vader haalt [minderjarige] op bij de moeder op zondag;
en verklaart deze regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zittingsdatum in ieder gelegen
vóór 26 november 2022;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
  • Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
  • de vader;
  • de moeder en haar advocaat, mr. R.H.P. Feiner;
  • [minderjarige] voor het kindgesprek,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2022 door mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.