ECLI:NL:RBDHA:2022:8882

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
C/09/630532 / FA RK 22-3618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over hun minderjarige kind, geboren op [geboortedag 1] 2018. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de pleegouders te benoemen tot voogd. De ouders, die gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag, hebben ingestemd met het verzoek, aangezien zij door persoonlijke problematiek niet in staat zijn om de opvoeding en verzorging van hun kind op zich te nemen. Het kind woont sinds zijn geboorte niet bij de ouders en verblijft sinds oktober 2019 in een pleeggezin.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van het kind is om duidelijkheid te scheppen over zijn opvoedsituatie en dat de juridische situatie moet aansluiten bij de feitelijke situatie. De rechtbank heeft daarom besloten het ouderlijk gezag van de ouders te beëindigen en de pleegouders als voogd aan te stellen. Dit zal bijdragen aan de stabiliteit en rust die het kind nodig heeft.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door kinderrechter M.P. Meeuwisse, met mr. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara als griffier. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 2 september 2022. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/630532 / FA RK 22-3618
Datum uitspraak: 19 augustus 2022
Beschikking van de enkelvoudige kamer
Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij
in de zaak naar aanleiding van het verzoek d.d. 3 juni 2022 van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

betreffende:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2018 te [geboorteplaats 1]
hierna ook te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1]

[X]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

[pleegvader] en [pleegmoeder] ,

hierna: de pleegouders.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Op 19 augustus 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader;
  • de moeder, vergezeld door mevrouw [begeleidster] van Middin;
  • de pleegouders.

Feiten

  • De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • De kinderrechter heeft bij beschikking d.d. 24 september 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 27 september 2021 tot 27 augustus 2022, alsmede voor dezelfde duur de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
  • Sinds oktober 2019 verblijft [minderjarige] in het huidige, perspectief biedende pleeggezin.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de ouders over [minderjarige] te beëindigen en de pleegouders te benoemen tot voogd over [minderjarige] . Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt het volgende aan het verzoek ten grondslag. [minderjarige] woont sinds zijn geboorte niet bij de ouders.
De ouders zijn gelet op hun problematiek en belastbaarheid niet in staat om de opvoeding en verzorging van [minderjarige] op zich te nemen. Beide ouders accepteren dat [minderjarige] niet bij hen zal opgroeien en hebben vertrouwen in de pleegouders. De ouders zijn dan ook akkoord met het verzoek en hebben een akkoordverklaring getekend. Om uit te kunnen groeien tot een evenwichtige volwassene heeft [minderjarige] behoefte aan een stabiel opvoedklimaat, waarbinnen hij structureel kan rekenen op sterk pedagogisch onderlegde en beschikbare opvoeders. Het staat vast dat de ouders dit vanwege hun verstandelijke beperking niet kunnen bieden. Dit betekent dat [minderjarige] niet meer bij de ouders zal worden (terug)geplaatst en hij elders dient op te groeien. In deze situatie, waarin duidelijk is dat vanwege de tekortschietende capaciteiten van de gezaghebbende ouders niet meer naar thuisplaatsing wordt toegewerkt, ligt een gezagsbeëindiging in de rede. De feitelijke situatie dient in overeenstemming te worden gebracht met de juridische situatie. De gezagsbeëindiging acht de Raad ook noodzakelijk, zodat de feitelijke opvoeders van [minderjarige] belangrijke beslissingen betreffende zijn opvoeding kunnen nemen zonder hierin afhankelijk te zijn van de ouders.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad. Het nemen van gezagsbeslissingen belast de ouders en levert onnodige spanning op. Daarnaast kost de uitleg over deze beslissingen een hoop tijd. Het contact tussen [minderjarige] en de ouders verloopt goed. Sinds de begeleidster van de moeder bij de bezoeken aanwezig is, is het contact positief veranderd. Doordat de vader onvoldoende begeleiding krijgt, lukt het hem niet altijd om afspraken na te komen.
Zowel de vader als de moeder zijn het eens met het verzochte. Zij zien [minderjarige] eens per maand onder begeleiding.
De pleegouders hebben aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige] . Hij begrijpt steeds beter hoe de situatie in elkaar steekt.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ouders door hun persoonlijke problematiek niet in staat zijn om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. Om die reden woont [minderjarige] sinds zijn geboorte niet bij de ouders. Hij verblijft nu bijna drie van zijn vier levensjaren bij de pleegouders. Hij heeft zijn plek gevonden in het pleeggezin en is gehecht aan de pleegouders. De ouders staan achter deze pleegzorgplaatsing en er is een positieve samenwerking tussen de ouders, de pleegouders en de jeugdbeschermer. Dat vindt de rechtbank bewonderenswaardig. Een terugplaatsing van [minderjarige] is niet langer aan de orde en de aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken. Het perspectief is dat [minderjarige] niet bij de ouders zal opgroeien, maar bij de pleegouders. De rechtbank vindt het van belang voor [minderjarige] dat er voor hem duidelijkheid komt over de plek waar hij zal opgroeien en dat de juridische situatie daar op aansluit. De huidige situatie dient bestendigd te worden door middel van een gezagsbeëindiging, zodat de pleegouders in het dagelijks leven beslissingen over [minderjarige] kunnen nemen. Dit zal bijdragen aan de rust en stabiliteit die [minderjarige] nodig heeft. De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. Daarbij overweegt de rechtbank dat het de voorkeur heeft om de voogdij te beleggen bij degene die feitelijk de dagelijkse zorg en opvoeding van [minderjarige] draagt, tenzij er contra-indicaties zijn. In dit geval zijn er geen zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de pleegouders. De pleegouders hebben gedurende de lopende kinderbeschermingsmaatregelen laten zien dat zij [minderjarige] een plek kunnen bieden waar hij tot rust kan komen en zich kan ontwikkelen. Bovendien hebben zij een goede band met de ouders en staan zijn open voor het contact tussen [minderjarige] en de ouders. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de voogdij in het belang van [minderjarige] bij de pleegouders dient te worden belegd. De pleegouders hebben zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader:
- [de man] geboren op [geboortedag 2] 1999 te [geboorteplaats 2]
en
de moeder:
- [de vrouw] geboren op [geboortedag 3] 1999 te [geboorteplaats 2]
over de minderjarige:
- [minderjarige] geboren op [geboortedag 1] 2018 te [geboorteplaats 1]
benoemt tot voogd over voormelde minderjarige:
  • [pleegvader]
  • [pleegmoeder] geboren op [geboortedag 5] 1977 te [geboorteplaats 2]
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2022 door mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 2 september 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.