ECLI:NL:RBDHA:2022:8867
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In de zaak tussen de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.J.F.M. van Raak, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van 15 juni 2022, waarin de aanvraag van de verzoeker als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 augustus 2022 behandeld in Breda, samen met een andere zaak (NL22.11778). Tijdens de zitting waren beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank heeft op dezelfde dag uitspraak gedaan in de andere zaak, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening in deze zaak niet meer nodig was.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, in aanwezigheid van griffier mr. S.C. Spruijt, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, conform artikel 30b van de Vreemdelingenwet 2000.