ECLI:NL:RBDHA:2022:8863

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
NL22.15742
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Guman, heeft beroep aangetekend tegen de maatregel die hem is opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 23 augustus 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren via een beeldverbinding.

De rechtbank overweegt dat, hoewel het nog niet vaststaat of het Unierecht de rechtbank verplicht om ambtshalve de rechtmatigheid van de bewaring te toetsen, zij in deze zaak geen onrechtmatigheid heeft vastgesteld. De staatssecretaris heeft terecht geen lichter middel opgelegd, gezien het risico op onttrekking en de voortvarendheid van de staatssecretaris in de overdracht van eiser. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, omdat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, in aanwezigheid van griffier mr. R.V.D.P. Martina, en is openbaar gemaakt op 25 augustus 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15742

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Guman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. D. Kuiper).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem met het besluit van 12 augustus 2022 opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit beroep geldt tevens als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde met behulp van een beeldverbinding en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordeelt de rechtbank ambtshalve de rechtmatigheid van de voorwaarden voor bewaring?
2. Eiser verzoekt de rechtbank om te controleren of aan alle voorwaarden is voldaan ten aanzien van de aanhouding, de ophouding en de bewaring. De rechtbank begrijpt dit verzoek als een verzoek om ambtshalve beoordeling van de rechtmatigheid van de voorwaarden voor bewaring.
2.1.
Hoewel nog niet vaststaat of het Unierecht de rechtbank verplicht ambtshalve deze rechtmatigheid te toetsen, en zo ja, hoe die toetsing er dan uit zou moeten zien, hanteert de rechtbank, in het licht van de verwijzingsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 december 2020 [1] hierover de volgende lijn. Als de rechtbank zich ten volle bewust is van het feit dat de maatregel onrechtmatig is, dat de vreemdeling als gevolg daarvan ten onrechte van zijn vrijheid is beroofd en dat deze situatie zal voortduren, zal zij deze onrechtmatigheid in haar oordeel betrekken, ook als daar geen grond tegen is gericht.
2.2.
In deze zaak is van een dergelijke onrechtmatigheid echter niet gebleken. De rechtbank beoordeelt daarom de maatregel van bewaring aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Er bestaat een significant risico op onttrekking, de staatssecretaris werkt voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser en de staatssecretaris had niet moeten volstaan met een lichter middel. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bestaat er een significant risico op onttrekking?
4. De staatssecretaris legt de maatregel op, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris legt hieraan, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden ten grondslag dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
De staatssecretaris heeft op de zitting lichte grond 4e laten vallen en legt deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag.
4.1.
Eiser betwist de zware en de lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd.
4.2.
Deze beroepsgronden slagen niet. De staatssecretaris heeft namelijk terecht de zware gronden 3a en 3b aan de maatregel ten grondslag gelegd. De reden hiervoor is dat deze zware gronden feitelijk juist zijn. Eiser is namelijk niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Hij beschikt niet over een rechtsgeldig paspoort met daarin een visum voor Nederland. De zware grond 3a is dan ook terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Ook de zware grond 3b is terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser is immers op 21 maart 2022 zonder de beslissing van de staatssecretaris op zijn asielaanvraag af te wachten met onbekende bestemming vertrokken. De zware gronden 3a en 3b zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen. Er bestaat daarom een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel. Volgens eiser is hij naar Nederland gekomen voor een medisch ingreep aan zijn been. De staatssecretaris kon eiser een meldplicht opleggen, zodat hij de medisch ingreep kon ondergaan.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich namelijk, gelet op wat de rechtbank hierboven onder 4.2 oordeelt over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De staatssecretaris betrekt daarbij terecht dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Verder wijst de staatssecretaris er terecht op dat er in het detentiecentrum gespecialiseerde zorg aanwezig is. Deze wordt gelijkwaardig geacht aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Dit maakt dan ook niet dat de inbewaringstelling voor eiser onevenredig bezwarend is.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de overdracht?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn overdracht aan Italië. Uit de gedingstukken volgt niet welke uitzettingshandelingen de staatssecretaris heeft verricht.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris werkt namelijk wel voldoende voortvarend. Zo heeft op 17 augustus 2022 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Daarnaast is voor eiser een vlucht naar Italië geboekt op 8 september 2022. Eiser betwist deze feiten en omstandigheden niet. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser heeft ongelijk en de maatregel van bewaring blijft in stand. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.V.D.P. Martina, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3034. De rechtbank hanteert deze lijn totdat het Hof van Justitie over dit punt duidelijkheid schept.