ECLI:NL:RBDHA:2022:8845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
c/09/626491 / 22-1527
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie na scheiding van tafel en bed

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot echtscheiding en een nevenvoorziening met betrekking tot partneralimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P. Heeren, heeft verzocht om de ontbinding van het huwelijk met de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. van Venetiën. Partijen zijn gehuwd op 18 juni 2002 en zijn op 31 januari 2013 van tafel en bed gescheiden. In het convenant dat destijds is gesloten, is overeengekomen dat de man een bijdrage van € 2.500,- bruto per maand aan de vrouw zou betalen.

De man stelt dat de verplichting tot levensonderhoud is verstreken, omdat de wettelijke termijn van vijf jaar is verlopen. De vrouw daarentegen betoogt dat de alimentatieduur twaalf jaar bedraagt, omdat de alimentatieverplichting is overeengekomen vóór de inwerkingtreding van de Wet herziening partneralimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de alimentatieverplichting van twaalf jaar nog niet is verstreken en dat de man niet gerechtigd is om een verklaring voor recht te vragen dat er geen uitkering tot levensonderhoud meer verschuldigd is.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de wettelijke formaliteiten zijn nageleefd en heeft het verzoek tot ontbinding van het huwelijk toegewezen. De verzoeken van de man zijn afgewezen, en de rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, waarbij de rechtbank de alimentatieverplichting van de man aan de vrouw heeft bevestigd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 22/1527
Zaaknummer: C/09/626491
Datum beschikking: 6 september 2022

Scheiding

Beschikking op het op 21 februari 2022 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de man
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.P. Heeren te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X]

de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
- het F9-formulier van 29 juni 2022 van de man, met bijlage;
- het F9-formulier van 5 juli 2022 van de vrouw, met bijlage.
Partijen hebben beiden in de hiervoor vermelde F9-formulieren toestemming gegeven de zaak zonder mondelinge behandeling af te doen.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2002 te [huwelijksplaats] .
- Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van [echtscheidingsbeschikkingsdatum] 2013 is tussen partijen de scheiding van tafel en bed uitgesproken met opname van het tussen partijen gesloten convenant en ouderschapsplan. Deze beschikking is op 31 januari 2013 ingeschreven in het huwelijks goederen register.
- In artikel 2.1. van het convenant zijn partijen overeengekomen dat de man een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw voldoet van € 2.500,- bruto per maand.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot echtscheiding met een nevenvoorziening tot:
- een verklaring voor recht dat partijen over en weer aan elkaar geen uitkering tot levensonderhoud verschuldigd zijn, nu de daartoe in de wet omschreven duur is verstreken.
De vrouw refereert zich ten aanzien van de verzochte ontbinding van het huwelijk en verweert zich tegen de verzochte verklaring voor recht.

Beoordeling

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed
Vast staat dat partijen van tafel en bed zijn gescheiden op [scheiding van tafel en bed] 2013 en dat de in artikel 1:179 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vermelde termijn van drie jaar is verstreken. De rechtbank zal het verzoek tot ontbinding van het huwelijk daarom toewijzen.
Partneralimentatie
De man stelt dat er tussen partijen geen verplichting meer bestaat om in elkaars levensonderhoud te voorzien. Volgens de man is de duur van deze verplichting vijf jaar, zoals is bepaald in artikel 1:157 lid 1 BW. Deze termijn van vijf jaar wordt verminderd met de tijd gedurende welke tijdens de scheiding van tafel en bed een verplichting tot levensonderhoud bestond, wat volgt uit artikel 1:182 BW. Partijen zijn op 31 januari 2013 van tafel en bed gescheiden zodat de termijn van vijf jaar ruim is verstreken.
De vrouw voert aan dat tussen partijen een alimentatieduur van twaalf jaar geldt. Volgens de vrouw wordt de duur van de alimentatie berekend vanaf het moment dat het verzoek tot scheiding van tafel en bed is ingediend en dat was in 2012/2013. Dit is voor de inwerkingtreding van de Wet herziening partneralimentatie (Whp). Partijen zijn in het convenant een alimentatieverplichting overeengekomen die door de rechtbank Oost-Brabant is bekrachtigd. Deze bekrachtiging in samenhang met artikel V van de Wet herziening partneralimentatie bepaalt dat een alimentatieduur van twaalf jaar geldt. Deze duur is nog niet verstreken.
Ter beoordeling aan de rechtbank ligt allereerst voor de vraag wat de duur is van de verplichting van partijen om in elkaars levensonderhoud te voorzien.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat partijen een overeenkomst omtrent levensonderhoud hebben gesloten die in de beschikking van 11 januari 2013 is opgenomen. Artikel 1:158 BW bepaalt dat op een dergelijke overeenkomst artikel 1:157 BW eveneens van toepassing is.
Verder is van belang dat de Whp in werking is getreden op 1 januari 2020. In artikel V, lid 1, van deze wet is bepaald dat – kort gezegd – artikel 1:157 BW (oud) van toepassing blijft op partneralimentatie die tussen partijen is overeengekomen voor de inwerkingtreding van de wet. Vast staat dat partijen op 13 december 2012, derhalve voor de inwerkingtreding van de Whp, in artikel 2.1. van het convenant een partneralimentatie ten behoeve van de vrouw zijn overeengekomen van € 2.500,- bruto per maand. Op deze partneralimentatie is zodoende artikel 1:157 BW (oud) van toepassing. Op grond van artikel 1:169 lid 2 in samenhang met artikel 1:157 lid 4 BW eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van twaalf jaar na inschrijving van de beschikking tot scheiding van tafel en bed in het huwelijksgoederenregister. Partijen zijn namelijk geen kortere termijn overeengekomen.
Een andere lezing van de overgangsbepalingen zou voorbijgaan aan de eerbiedigende werking van de Whp. De door de man voorgestelde lezing van de wettelijke overgangsbepalingen zou ook betekenen dat de vrouw tot terugbetaling van de overeengekomen en reeds betaalde partneralimentatie zou zijn gehouden, omdat artikel 1:182 BW bepaalt dat de duur van de alimentatieverplichting na echtscheiding wordt verminderd met de tijd gedurende welke tijdens de scheiding van tafel en bed een alimentatieverplichting bestond. Dit is niet de bedoeling van de wetgever geweest.
Gelet op het bepaalde in artikel V was de duur van deze alimentatieverplichting twaalf jaar, ingaande op de dag van inschrijving van de beschikking tot scheiding van tafel en bed in het huwelijksgoederenregister (1:169 lid 2 BW) en deze verplichting eindigt bij ontbinding van het huwelijk (1:169 lid 3 BW).
Dit alles betekent dat op het moment van wijzen van deze beschikking de termijn van twaalf jaar nog niet is verstreken en de verplichting tot het bijdragen in elkaars levensonderhoud nog steeds bestaat.
De door de man verzochte verklaring voor recht wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen gehuwd op 18 juni 2002 te Leiden;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, rechter, bijgestaan door mr. A.M. van der Wal – de Zoeten, als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 6 september 2022.