ECLI:NL:RBDHA:2022:8811
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schadevergoeding in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Syrische nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was op 2 juli 2022 in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De staatssecretaris heeft de maatregel op 19 augustus 2022 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of de bewaring onrechtmatig was geweest voorafgaand aan deze opheffing.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een Dublinclaimant is en dat er op 2 juli 2022 een terugnameverzoek aan Bulgarije was gedaan, dat op 18 juli 2022 was geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 10 augustus 2022, maar dat de situatie veranderde na de uitspraak van de voorzieningenrechter op 17 augustus 2022, die de overdracht aan Bulgarije tijdelijk had opgeschort. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op 17 augustus 2022 de bewaring had moeten opheffen, omdat overdracht binnen de gestelde termijn niet meer mogelijk was.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en oordeelde dat de maatregel van bewaring met ingang van 17 augustus 2022 onrechtmatig was. Eiser kreeg recht op schadevergoeding voor de drie dagen dat hij onterecht in bewaring was gehouden, ter hoogte van € 300. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 759. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.