ECLI:NL:RBDHA:2022:8780

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
C/09/618940 / HA ZA 21-898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Gemeente voor schade door belastingsadviseur

In deze zaak vorderde eiseres, een burger, schadevergoeding van de Gemeente Delft wegens onrechtmatige daad. De Gemeente had een extern adviesbureau, DBS Belastingadviseurs B.V., ingeschakeld om inwoners met een minimuminkomen te ondersteunen bij hun belastingaangifte. Eiseres, die niet in aanmerking kwam voor deze dienstverlening, kwam via een andere weg in contact met DBS en haar adviseur [A]. Na een aantal jaren van samenwerking met [A] en het beleggen van haar geld, werd eiseres opgelicht. Eiseres stelde de Gemeente aansprakelijk, omdat zij [A] had ingeschakeld zonder een integriteitsonderzoek te doen. De Gemeente wees aansprakelijkheid van de hand, en de rechtbank moest beoordelen of de Gemeente onrechtmatig had gehandeld.

De rechtbank oordeelde dat de Gemeente niet onrechtmatig had gehandeld. Eiseres had niet aangetoond dat de Gemeente in strijd met een wettelijke plicht had gehandeld of dat er aanleiding was voor een integriteitsonderzoek. De rechtbank concludeerde dat eiseres zelfstandig bij [A] terecht was gekomen en dat de Gemeente niet verantwoordelijk was voor de schade die eiseres had geleden door de handelingen van [A]. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/618940 / HA ZA 21-898
Vonnis van 7 september 2022
in de zaak van
[eiseres]te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.L.M. Klinkhamer te Den Haag,
tegen
GEMEENTE DELFTte Delft,
gedaagde,
advocaat mr. A.C.G. Kaijen te Delft.
Partijen zullen hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘de Gemeente’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken::
  • de dagvaarding van 3 september 2021, met producties 1 t/m 16;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 8;
  • het tussenvonnis van 13 april 2022 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
  • de akte van 1 april 2022 van [eiseres] , met producties 1 t/m 10;
  • de akte van 2 juni 2022 van [eiseres] , met producties 1 t/m 6;
  • de akte van 22 juni 2022 van [eiseres] , met producties 1 t/m 11;
  • de akte van 23 juni 2022 van de Gemeente, met producties 9 t/m 14;
  • de akte van 27 juni 2022 van [eiseres] , met productie 1.
1.2.
Op 5 juli 2022 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen daar door partijen is gezegd.
1.3.
Ten slotte is de datum voor vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Eind 2008 heeft de Gemeente besloten om in het kader van de armoedebestrijding inwoners van Delft met een minimuminkomen ondersteuning aan te bieden bij het doen van de aangifte inkomstenbelasting (hierna: aangifte IB). De Gemeente heeft daarvoor een extern adviesbureau ingeschakeld, DBS Belastingadviseurs B.V. (hierna: DBS) en heeft met dat bureau in 2009 een ‘Overeenkomst betreffende de inkoop van dienstverlening bij het doen van aangifte Inkomstenbelasting aan Delftse burgers met een inkomen tot 130% van de geldende WWB-norm [toevoeging rechtbank: Wet werk en bijstand]’ (hierna: de Overeenkomst) gesloten. Op grond van deze overeenkomst zou DBS spreekuur houden en aangiftes IB voor inwoners van Delft verzorgen. DBS werd bij het sluiten van de Overeenkomst vertegenwoordigd door de heer [A] (hierna: [A] ).
2.2.
In de Overeenkomst is bepaald dat de Gemeente inwoners van Delft met een inkomen tot maximaal 130% van de WWB-norm aanwijst die in aanmerking komen voor ondersteuning bij de aangifte IB. [eiseres] viel niet in de categorie inwoners die in aanmerking kwamen voor de dienstverlening van DBS om de aangifte IB te doen, en heeft geen gebruik gemaakt van het daartoe door DBS verzorgde spreekuur.
2.3.
Zij is wel op een andere manier in contact gekomen met DBS en met [A] , namelijk via de Gouden Gids. Nadat de ouders van [eiseres] waren overleden en zij als gevolg daarvan een erfenis had ontvangen, is zij eind 2010 op zoek gegaan naar een belastingadviseur die haar kon helpen met de aangifte IB over het jaar 2009. Via de Gouden Gids kwam zij in contact met DBS en [A] heeft vervolgens vanuit DBS haar aangiften IB over de jaren 2009 en 2010 verzorgd.
2.4.
In 2011 heeft [A] [eiseres] uit eigen initiatief benaderd en haar verteld dat het goed zou zijn om haar geld te beleggen. [A] heeft vervolgens de beschikking gekregen over een bedrag van € 174.000,- van [eiseres] . Toen [eiseres] in de daaropvolgende jaren bij [A] aanspraak maakte op terugbetaling van dit geldbedrag, heeft [A] aan dit verzoek – op terugbetaling van een aantal kleine bedragen na – niet voldaan.
2.5.
[eiseres] is vervolgens een gerechtelijke procedure gestart tegen [A] en DBS om haar geld terug te krijgen. Het gerechtshof Den Haag heeft [A] en DBS op 14 augustus 2018 hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van € 164.092,- te vermeerderen met de contractuele rente van 6% per jaar vanaf 14 september 2017. [A] en DBS hebben – op terugbetaling van zeer geringe bedragen na – tot op heden niet voldaan aan deze veroordeling tot terugbetaling.
2.6.
[A] wordt door het Openbaar Ministerie verdacht van (onder meer) oplichting van [eiseres] en andere personen.
2.7.
Bij brief van 25 februari 2019 heeft de (toenmalige) advocaat van [eiseres] de Gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiseres] als gevolg van het voorgaande heeft geleden en nog zal lijden. In deze brief heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat de Gemeente onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door [A] zonder enig onderzoek naar zijn staat van dienst binnen te halen en te faciliteren.
2.8.
De Gemeente heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert kort samengevat dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
voor recht verklaart dat de Gemeente onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld;
voor recht verklaart dat de Gemeente aansprakelijk is voor de gevolgen van het onrechtmatig handelen;
de Gemeente veroordeelt tot betaling van € 87.000,- aan materiële schade;
e Gemeente veroordeelt tot betaling van € 15.000,- aan immateriële schade;
de Gemeente veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente over het onder c. en d. gevorderde met ingang van 8 september 2017;
de Gemeente veroordeelt in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld omdat de Gemeente:
 [A] niet op voorhand aan een integriteitsonderzoek heeft onderworpen;
 onvoldoende toezicht op [A] en de door hem verrichte werkzaamheden heeft gehouden;
 heeft toegestaan c.q. gedoogd dat [A] op grote schaal misbruik kon maken van de geldbedragen die hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking stonden;
 [A] in de media heeft aangeprezen;
 de indruk heeft gewekt dat [A] binnen de Gemeente als ambtenaar dan wel in elk geval als belastingadviseur c.q. financieel expert actief was, waardoor [eiseres] ten onrechte heeft vertrouwd op de goede afloop van de financiële kwestie die [A] voor haar behandelde;
 bij de beëindiging van de samenwerking met DBS geen persbericht heeft doen uitgaan waarin de Gemeente meedeelde dat de samenwerking werd beëindigd c.q. dat mensen gedupeerd raakten.
[eiseres] heeft voorts betoogd dat de Gemeente op grond van artikel 6:171 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aansprakelijk is voor de schade die DBS en/of [A] hebben veroorzaakt.
3.3.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de Gemeente onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door – kort gezegd – de wijze waarop de Gemeente DBS en [A] heeft ingezet bij het verlenen van hulp aan inwoners van Delft bij het doen van aangifte IB. Gesteld noch gebleken is dat de Gemeente in strijd met een wettelijke plicht heeft gehandeld of inbreuk heeft gemaakt op een aan [eiseres] toekomend recht. De rechtbank leidt uit de stellingen van [eiseres] af dat zij meent dat de Gemeente in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4.2.
Op grond van artikel 3:14 BW mag een bevoegdheid die iemand krachtens het burgerlijk recht toekomt, niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht. Vaste rechtspraak is dat op grond van dit artikel de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ook op privaatrechtelijk overheidshandelen van toepassing zijn. De rechtbank zal het handelen van de Gemeente dan ook mede toetsen aan deze algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.3.
[eiseres] meent dat de Gemeente bij het aangaan van Overeenkomst onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de betrouwbaarheid van [A] , waardoor bij haar – toen [A] later contact met haar opnam over het beleggen van haar geld – ten onrechte het beeld is ontstaan dat [A] een betrouwbaar persoon was die haar kon helpen bij het beheer van haar financiën.
4.4.
De rechtbank verwerpt het betoog van [eiseres] dat de Gemeente voorafgaand aan het sluiten van de Overeenkomst een integriteitsonderzoek naar DBS en/of [A] had moeten instellen. [eiseres] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat er aanleiding bestond voor een dergelijk onderzoek. Gesteld noch gebleken is dat er in 2009 voor de Gemeente een verplichting bestond tot het verrichten van een integriteitsonderzoek bij het inschakelen van een externe dienstverlener of dat daarvoor in dit concrete geval mede gelet op de taak die DBS zou moeten gaan uitoefenen – hulp bij het doen van de aangifte IB – een aanleiding was. [eiseres] heeft aangevoerd dat uit een integriteitsonderzoek zou zijn gebleken dat [A] met ernstige financiële problemen kampte, maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd. Voor zover [eiseres] zich heeft willen beroepen op een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, faalt dit beroep.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat [eiseres] niet op grond van de Overeenkomst door de Gemeente naar [A] is verwezen, maar zelfstandig en op eigen initiatief bij DBS – en dus bij [A] – terecht is gekomen voor hulp bij haar aangifte IB over het jaar 2009. De Gemeente heeft geen bemoeienis gehad met de aangiften IB van [eiseres] . In deze zaak staat overigens niet ter discussie dat DBS geen fouten heeft gemaakt bij het doen van de aangiften IB van [eiseres] over de jaren 2009 en 2010.
4.6.
De schade waarvan [eiseres] in deze procedure vergoeding vordert, is ontstaan doordat [A] in 2011 op eigen initiatief aan [eiseres] heeft voorgesteld haar geld door hem te laten beleggen, waarbij [eiseres] volgens haar eigen stellingen door [A] is opgelicht. Het beleggen van geld en het geven van advies daarover, valt nadrukkelijk niet onder het bereik van de Overeenkomst die de Gemeente met DBS heeft gesloten. [A] heeft dan ook niet in opdracht van de Gemeente gehandeld toen hij [eiseres] heeft voorgesteld haar geld te beleggen, op welk voorstel [eiseres] vervolgens is ingegaan.
4.7.
Het verwijt van [eiseres] dat de Gemeente heeft toegestaan of gedoogd dat [A] op grote schaal misbruik kon maken van de geldbedragen die hem uit hoofde van zijn functie ter beschikking stonden, gaat niet op. [A] en/of DBS hadden bij het verlenen van hulp bij het doen van aangifte IB niet de beschikking over geldbedragen van inwoners van Delft en dat was voor het verrichten van deze taak ook niet nodig.
4.8.
[eiseres] verwijt de Gemeente dat zij intensiever toezicht had moeten houden op DBS en [A] , maar zij heeft niet geconcretiseerd welke signalen er voor de Gemeente waren om het toezicht te intensiveren. De Gemeente heeft onweersproken aangevoerd dat er gedurende de looptijd van de Overeenkomst met DBS niet van klachten of misstanden is gebleken die aanleiding zouden moeten zijn tot intensivering van het toezicht. De Gemeente heeft wel klachten ontvangen over het niet terugbellen van klanten door DBS en dat is – mede – aanleiding geweest om de Overeenkomst per 1 januari 2013 niet meer te verlengen.
4.9.
[eiseres] heeft verder nog betoogd dat de Gemeente de indruk heeft gewekt dat [A] binnen de Gemeente als ambtenaar dan wel in elk geval als belastingadviseur c.q. financieel expert actief was, waardoor zij veel vertrouwen in hem had. Zij heeft betoogd dat de eerste afspraak die zij had met DBS plaatsvond op een kantoor van de Gemeente en dat [A] zich daarbij introduceerde als ‘belastingconsulent Gemeente Delft ’. [A] heeft [eiseres] daarbij verteld dat hij door de Gemeente werd ingezet om particulieren met een minimaal inkomen te helpen met indiening van hun belastingaangiften. De Gemeente heeft erkend dat [A] zijn werkzaamheden in het kader van de Overeenkomst mede vanuit een kantoor van de Gemeente verrichtte en dat [A] in 2011 een mailbericht aan [eiseres] heeft verstuurd vanuit een mailaccount van Gemeente – namelijk [naam mailaccount] – waarin [A] zich ‘Belastingadviseur gemeente Delft ’ noemt.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de Gemeente naar inwoners toe onvoldoende helderheid heeft gegeven over de positie van [A] als externe dienstverlener door hem een werkplek op een kantoor van de Gemeente – op welke werkplek hij ook inwoners ontving voor het spreekuur – en een e-mailaccount van de Gemeente ter beschikking te stellen. Dat [eiseres] hieraan een bepaalde mate van vertrouwen ontleende, evenals aan de omstandigheid dat DBS door de Gemeente werd ingeschakeld om burgers te helpen bij het doen van aangifte IB, is dan ook voorstelbaar. In het midden kan blijven of dat vertrouwen zover mocht gaan dat zij inging op [A] voorstel om haar geld door hem te laten beleggen. De omstandigheid dat de Gemeente heeft bijgedragen aan het vertrouwen dat [eiseres] in DBS en [A] stelde, maakt nog niet dat de Gemeente aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] stelt te lijden doordat zij haar geld door [A] heeft laten beleggen en daarbij door hem zou zijn opgelicht. De Gemeente was immers op geen enkele manier betrokken bij [A] voorstel het geld van [eiseres] te beleggen en was daarvan evenmin op de hoogte; dit alles viel nadrukkelijk buiten de aan DBS of [A] opgedragen taak. [eiseres] heeft onvoldoende toegelicht welke maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm de Gemeente onder deze omstandigheden zou hebben geschonden. De omstandigheid dat de Gemeente DBS heeft ingehuurd voor het vervullen van een bepaalde taak – hulp verlenen aan inwoners van Delft bij het doen van aangifte IB – maakt nog niet dat de Gemeente verantwoordelijk en aansprakelijk is voor schade die DBS of [A] buiten deze opgedragen taak veroorzaakt.
4.11.
Volgens [eiseres] had de Gemeente haar en andere inwoners van Delft moeten waarschuwen voor de praktijken van [A] . De Gemeente heeft hiertegen aangevoerd dat zij in 2011 en de jaren daarna niet wist dat [A] naast het verlenen van hulp bij het indienen van aangiften IB zich ook bezig hield met het beleggen van gelden van [eiseres] en/of andere inwoners van Delft . Uit een door [eiseres] overgelegde mailwisseling uit oktober 2015 tussen haar broer en een sociaal rechercheur van de Gemeente leidt de rechtbank af dat de Gemeente daarvan eerst in oktober 2015 op de hoogte is geraakt. Op dat moment was de Overeenkomst tussen de Gemeente en DBS al enkele jaren geëindigd. De Gemeente heeft aangevoerd dat de Overeenkomst met ingang van 1 januari 2013 is geëindigd en heeft deze stelling onderbouwd met stukken. Dit is door [eiseres] vervolgens niet meer weersproken. Gelet op het voorgaande bestond er voor de Gemeente bij het einde van de Overeenkomst op 1 januari 2013 anders dan [eiseres] heeft betoogd geen aanleiding een persbericht uit te vaardigen om burgers voor [A] te waarschuwen, omdat de Gemeente niet wist dat [eiseres] of andere inwoners van Delft gedupeerd werden door [A] . Een dergelijke waarschuwing zou voor [eiseres] overigens te laat zijn gekomen, aangezien [A] reeds in 2011 haar geld was gaan beleggen.
4.12.
[eiseres] beroep op artikel 6:171 BW slaagt niet, omdat dit artikel niet van toepassing is op overheden zoals de Gemeente, maar voor aansprakelijkheid de gewone regels van artikel 6:162 BW gelden.
4.13.
De overige stellingen van [eiseres] kunnen – indien bewezen – evenmin tot toewijzing van de vordering leiden.
4.14.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op in totaal € 7.614,- namelijk € 4.200,- aan griffierecht en € 3.414,- aan salaris advocaat (2 x punten à € 1.707,- volgens tarief V).

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente tot op heden begroot op € 7.614,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.