ECLI:NL:RBDHA:2022:8730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
C/09/621099 / HA ZA 21-1028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een samenwerkingsovereenkomst inzake softwareontwikkeling

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.T. Poot, betaling van een bedrag van € 99.999,- van gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Vijftigschild, op basis van een samenwerkingsovereenkomst die op 15 mei 2018 is gesloten. De samenwerkingsovereenkomst betreft de ontwikkeling van de 'Self Decision Workbench' software. Eiser stelt dat gedaagde zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen, waardoor eiser recht heeft op vergoeding van gemaakte kosten en een verbod op de verkoop van de software voor een bedrag lager dan vijf keer het gevorderde bedrag. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de samenwerkingsovereenkomst van rechtswege is vervallen door wanprestatie van eiser. De rechtbank oordeelt dat gedaagde aan eiser een vergoeding van € 61.490,67 moet betalen voor ontwikkelkosten, maar wijst de overige vorderingen van eiser af, waaronder de vordering tot verbod op verkoop en de vordering tot betaling van rente en btw. De proceskosten worden aan gedaagde opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/621099 / HA ZA 21-1028
Vonnis van 31 augustus 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. G.T. Poot te Rotterdam,
tegen
[gedaagde]te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Vijftigschild te Leidschendam .
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 november 2021, met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 7;
  • het tussenvonnis van 15 juni 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overlegging producties, met aanvullende producties 14 tot en met 19 van de zijde van [eiser] ;
  • de akte uitlaten producties, met aanvullende productie A van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 20 juli 2022 plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden en deze aantekeningen zijn in het griffiedossier gevoegd. Ten slotte is op verzoek van partijen een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 15 mei 2018 hebben [eiser] en [gedaagde] een samenwerkingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de (verdere) ontwikkeling van het door [gedaagde] bedachte ‘Self Decision Workbench-concept’ (hierna: SDWB) (hierna: de samenwerkingsovereenkomst).
2.2.
De samenwerkingsovereenkomst is ondertekend door [gedaagde] en [eiser] in privé. Tevens heeft [eiser] getekend namens de vennootschap naar Bulgaars recht “Enterprise Architect Software Development” EOOD (hierna: EASD). Van deze vennootschap is [eiser] bestuurder. EASD heeft de daadwerkelijke ontwikkeling van de software op zich genomen.
2.3.
Voor zover van belang staat in de samenwerkingsovereenkomst het volgende:

Overwegende
A. dat [gedaagde] (hierna te noemen [gedaagde] ) IE-eigenaar is van het Self Decision Workbench Concept en de daarmee samenhangende IE’s (ideeën, concepten, modellen, algoritmen, etc. alsmede alles wat daarvan de basis is voor de bij partijen bekende SDWB-software1 en daarmee de software die ontwikkeld wordt2) die reeds ontwikkeld zijn en nog zullen worden ontwikkeld alsmede het volledige publicatierecht van vorenstaande heeft;
B. dat [gedaagde] het volledige recht heeft om de SDWB commercieel uit te baten en alles wat daar direct en indirect mee samenhangt en ook wat in samenhang met onderhavige overeenkomst wordt afgesproken; echter: zulks behoudens de rechten die [eiser] (hierna te noemen [eiser] ) heeft m.b.t. de zogenaamde ‘Aanbestedings-versie’ van de SDWB (zie hierna), welke rechten te allen tijden door [gedaagde] zullen worden gerespecteerd;
C. dat [gedaagde] de bouw van de SDWB, de bouw van een website, het servicen van de SDWB en van de website, alsmede het commercieel uitbaten via e-commerce, wenst uit te besteden;
D. dat [eiser] die bouw en service4 van de SDWB en de website, en het commercieel uitbaten zal doen in een ‘Nieuwe Vennootschap’ waarvan hij direct of indirect eigenaar zal zijn;
(…)
F. dat onderhavige overeenkomst op hoofdlijnen vastlegt wat de doelstellingen van partijen zijn m.b.t. het ontwikkelen en vercommercialiseren van de Self Decision Workbench en dat partijen vóór een ‘Nieuwe Vennootschap is opgericht, zowel een concrete uitwerking m.b.t. de bouw van de SDWB (in details, gekwantificeerde mile stones enz.) als een markt/marketingplan zullen hebben opgesteld en gefiatteerd, alsmede de licentiecontracten zullen hebben opgesteld en ondertekend;
G. dat partijen willen benadrukken dat genoemde plandata intenties zijn met name omdat in de opstartfase veel zaken nog onbekend zijn of nog benoemd of gepland moeten worden.
H. Dat [eiser] deze overeenkomst tevens ondertekent namens “ENTERPRISE ARCHITECT SOFTWARE DEVELOPMENT”EOOD (hierna te noemen OPDRACHTNEMER (…).

1.Duur van de overeenkomst

1.1.
Deze overeenkomst omvat een overeenkomst voor onbepaalde duur;
1.2.
Deze overeenkomst is automatisch, zonder tussenkomst van de rechter, beëindigd indien EXIT (zie art. 7) of art. 9.3 aan de orde is.
(…)

3.De bouw van de software en de website

De bouw en de software wordt in essentie als volgt getypeerd:
3.1.
[eiser] zal de software en de website van de SDWB laten bouwen door OPDRACHTNEMER, zonder daarvoor kosten bij [gedaagde] in rekening te brengen, die kosten dienen wel als basis voor de minimale vergoeding aan [eiser] bij beëindiging van de samenwerking en/of EXIT (zie ook hierna);
(…)
3.4.
[eiser] heeft geïndiceerd dat – als [gedaagde] de specificaties e.d. tijdig aanlevert6 c.q. [gedaagde] in het bouwen niet de vertragende factor is en zonder onvoorziene omstandigheden – deze Quick Scan-module annex demonstratie-SDWB met 2-3 maanden operationeel kan zijn, alsmede een 1e ontwerp van de website van de SDWB(vennootschap) operationeel kan zijn;
(…)

6.Wederzijdse inspanningen, de doelen en vergoedingen

6.1.
Elke partij werkt voor eigen rekening en risico m.b.t. de samenwerking en uitvoering daarvan, maar ook dat partijen de opbrengsten en kosten uit de samenwerking zullen delen, zoals in onderhavige overeenkomst is vastgelegd;
(…)
6.3.
[gedaagde] stelt ter beschikking – en dat voor eigen rekening en risico – alle benodigde (IE-beschermde) concepten, functionaliteiten, modellen, algoritmen, teksten etc. van de SDWB, dus alles wat de basis is van de bouw van de SDWB-software (inclusief voor het via internet/e-commerce kunnen exploiteren van de SDWB);
6.4.
[eiser] levert voor eigen rekening en risico de in ‘De overwegingen’ en artikelen 1 t/m 5 genoemde inspanningen (producten en diensten) en is direct of indirect eigenaar en onbezoldigd directeur van de bedoelde op te richten Nieuwe Vennootschap;
6.5.
[eiser] krijgt voor zijn inspanningen a) bij oprichting van de aanstaande vennootschap het recht op 4% van de EXIT-som, b) tevens in fasen nog (extra) 16% van de EXIT-som (aldus totaal 20%) n.a.v. door hem8 geleverde inspanningen en concrete toetsbare resultaten van die inspanningen bij elke afsluiting van een ‘inspanningsfase’ wordt vastgelegd welke inspanningen gepleegd en accoord bevonden zijn en welk percentage van de EXIT alsdan rechtsgeldig van [eiser] is;
6.6.
Voor het kostenrisico dat [eiser] loopt, krijgt hij de exclusieve rechten om met eigen inspanningen en voor eigen risico de Aanbestedings SDWB te vermarkten (desgewenst vanuit SDWB);
6.7.
Tevens zal [gedaagde] de activa alleen kunnen verkopen bij een EXIT tegen een prijs van vijf keer de R&D-kosten die [eiser] maakt (te vermeerderen met € 20.000 die [eiser] al ooit betaald/geleend heeft (bij partijen bekend), partijen schatten op dit moment die R&D kosten op ca. € 10.000;
(…)

7.Exit

7.1.
Dit artikel verwijst nadrukkelijk naar wat in artikel 6.1 is overeengekomen;
7.2.
Indien zich een partij aanbiedt die de activa (IE/software9 e.d.) van [gedaagde] wenst te kopen (de zogenaamde EXIT, al dan niet incl. de Nieuwe Vennootschap), dan heeft [gedaagde] zowel het recht als het veto om een EXIT al dan niet te doen plaatsvinden;
7.3.
[eiser] heeft dat recht (ad art. 2.2.) niet en zal zich ook niet tegen een EXIT verzetten;
7.4.
Ten einde te voorkomen dat [eiser] bij een EXIT zijn kosten van de softwarebouw niet vergoed krijgt, spreekt [gedaagde] de intentie uit, de EXIT niet te doen voor een lagere prijs dan € 100.000;
7.5.
Welk deel welke partij alsdan van de EXIT-som krijgt, is in voorgaande artikelen (in percentages van de EXIT-som) vastgelegd.
9 Typering van deze overeenkomst
(…)
9.3.
Deze overeenkomst vervalt van rechtswege, zonder dat daarvoor een gerechtelijke uitspraak nodig is:
- Als de uiteindelijke samenwerkingsovereenkomst getekend is,
- als één der partijen haar verplichtingen van deze overeenkomst niet nakomt, w.o. als de bedoelde mile stones (en de daaraan verbonden data) in redelijkheid en billijkheid niet worden gehaald, of door één der partijen niet wordt nagekomen wat in de ‘overwegingen’ of in de artikelen of in de door partijen opgestelde ‘uitvoeringsplannen10’ is overeengekomen, dan wel wat is overeengekomen, door een andere partij onmogelijk wordt gemaakt;
- als één der partijen in staat van faillissement is verklaard;
- als beide partijen besluiten de samenwerking niet voor te zetten;
- als partijen een vervangende overeenkomst sluiten, die gelijktijdig, impliciet en expliciet onderhavige overeenkomst beëindigt.
(…)
2.4.
Per e-mail van 15 mei 2020 heeft [eiser] het volgende aan [gedaagde] geschreven:

We have decided that, until further notice, we will no prolong with the development of SDW3/QS.
2.5.
In antwoord op deze e-mail heeft [gedaagde] – voor zover van belang – de volgende brief gestuurd aan [eiser] en EASD met datum 22 mei 2020:

Deze brief is gericht aan jou in privé en als vertegenwoordiger van Enterprise Architect Software Development EOOD. Alles wat hieronder geldt m.b.t. jou in persoon geldt tevens voor voornoemde onderneming.
Naar aanleiding van jouw laatste e-mail d.d. 15 mei 10.36 uur reageer ik als volgt
Allereerst betwist ik alles wat je jegens(…) [rb: de echtgenoot van [gedaagde] ]
en mij(…) [rb: [gedaagde] ]
stelt. Ik kom tot de volgende conclusies. In het verleden en in toenemende mate in de afgelopen maanden ben je artikel 3.1 tot en met 3.4, artikel 6.2 en 9.2 van de samenwerkingsovereenkomst niet nagekomen.
(…)
Bovenstaande heeft tot gevolg dat op grond van artikel 9.3 de samenwerkingsovereenkomst van rechtswege vervalt, ofwel eindigt. Je hebt de grens van de redelijkheid en billijkheid meer dan overschreden, wat ons heeft geraakt.
Nu de overeenkomst is geëindigd verzoek ik je de overeengekomen bepalingen na te leven. In het bijzonder de geheimhoudingsbepaling (art. 8) en art. 2.4 en ik merk daarbij op dat het IE van de Workbench (o.a. tot in detail m.b.t. Design en Redesign, algoritmen, etc.) vóór datum tekenen van de overeenkomst notarieel is gedeponeerd.
Ik verzoek, zo nodig sommeren jou (en het Bulgaarse bedrijf en haar medewerkers) alles wat niet bij mijn provider staat (wat ik al heb laten blokkeren), te vernietigen (dus op laptops, in papieren vorm of welke vorm dan ook etc. daarbij niets uitgesloten). Bij in gebreke blijven door jou stel ik jou daarvoor op voorhand verantwoordelijk en aansprakelijk.
Onder voorbehoud van rechten en weren.
2.6.
Op 1 oktober 2020 is namens [eiser] aan [gedaagde] een sommatiebrief gestuurd om binnen veertien dagen een bedrag van € 97.010,- te betalen.
2.7.
Op 15 oktober 2020 is namens [gedaagde] op deze brief gereageerd. In het kort staat in de brief dat [eiser] verwijtbaar heeft gehandeld en de samenwerkingsovereenkomst van rechtswege vervallen is.
2.8.
Op 28 juli 2021 hebben onder andere EASD en andere vennootschappen met [eiser] een akte van cessie getekend (hierna: de cessie).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot:
I. betaling van het bedrag van € 99.999,-, inclusief alle verhogingen en nevenvorderingen;
II. een verbod om de SDWB (en bijbehorende intellectuele eigendomsrechten) aan een derde aan te bieden of te verkopen voor een bedrag van minder dan vijf keer het bedrag van € 99.999,-, namelijk € 499.995,-.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] het volgende aan. Partijen hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten. [eiser] vordert nakoming door [gedaagde] van deze overeenkomst. De kosten die [eiser] heeft gemaakt, moeten primair op grond van de samenwerkingsovereenkomst (artikel 3.1. en artikel 9.3.) worden vergoed. Subsidiair is sprake van een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en moeten de kosten van [eiser] vergoed worden op grond van de artikelen 7:405 en 7:406 BW. [eiser] heeft namelijk recht op betaling van gebruikelijk of redelijk loon (artikel 7:405 BW) en op onkosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht voor zover deze niet in het loon zijn begrepen (artikel 7:406 BW). Voor zover van belang zijn alle (eventuele) vorderingen van EASD overgedragen aan [eiser] . De gemaakte uren van de door EASD ingeschakelde ontwikkelaars voor een totaalbedrag van € 61.490,67 worden door [eiser] gevorderd, evenals de € 10.000,- ontwikkelkosten van ontwikkelaar [Ontwikkelaar X] en een (eerder verstrekte) geldlening van € 20.000,-. Ook heeft [eiser] zelf uren aan het project besteed. Daarvoor vordert [eiser] betaling van € 8.280,-. Daarnaast vordert [eiser] btw (voor zover toepasselijk), incassokosten ter hoogte van ongeveer € 2.000,-, wettelijke handelsrente van ongeveer € 14.000,- en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure. [eiser] heeft zijn vordering gelimiteerd tot een totaalbedrag van € 99.999,-. Ten slotte vordert [eiser] op grond van artikel 6.7. van de samenwerkingsovereenkomst een verbod voor [gedaagde] om de SDWB (en bijbehorende intellectuele eigendomsrechten) aan een derde aan te bieden dan wel te verkopen voor een bedrag van minder dan vijf keer het bedrag van € 99.999,- namelijk € 499.995,-.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser] , althans zijn vorderingen af te wijzen met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure. [gedaagde] voert daarbij aan dat de cessie van de vorderingen aan [eiser] niet rechtsgeldig is, zodat alleen de vordering van € 8.280,- overblijft, namelijk de gemaakte uren van [eiser] . De artikelen in de samenwerkingsovereenkomst (artikelen 6.4. en 6.5.) bieden echter geen grond voor [gedaagde] om deze projecturen van [eiser] te betalen. [gedaagde] betwist dat sprake is van een overeenkomst van opdracht. Iedere partij heeft voor eigen rekening en risico gewerkt. Niet [gedaagde] , maar [eiser] heeft bovendien de programmeurs aangestuurd en daarbij zodanig gehandeld en nagelaten te handelen dat van daaruit een wanprestatie het gevolg is. Door de wanprestatie heeft [eiser] geen recht meer op een vergoeding bij de verkoop van de uiteindelijk geproduceerde software. [gedaagde] betwist dat [eiser] het bedrag van € 20.000,- kan opeisen voor een geldlening. [gedaagde] heeft deze vordering niet erkend. Het bedrag van € 10.000,- wordt eveneens betwist en volgens de samenwerkingsovereenkomst zien deze kosten niet op het werk van ontwikkelaar [Ontwikkelaar X] , zoals [eiser] beweert. Met betrekking tot het gevorderde verbod stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat ook deze vordering niet toewijsbaar is op grond van de samenwerkingsovereenkomst.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Is een vergoeding verschuldigd op grond van de overeenkomst?

4.1.
Kern van het geschil is de vraag of [gedaagde] gehouden is een vergoeding aan [eiser] te betalen op basis van de samenwerkingsovereenkomst. De beoordeling hiervan vergt uitleg van de samenwerkingsovereenkomst. Die uitleg moet plaatsvinden aan de hand van het Haviltex-criterium. Dat betekent dat het niet alleen aankomt op de bewoordingen van de overeenkomst, maar ook op de betekenis die partijen daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten geven en wat partijen hierover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hierbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang.
4.2.
[eiser] vordert nakoming door [gedaagde] van de samenwerkingsovereenkomst, meer in het bijzonder een vergoeding op grond van artikel 3.1. jo. 9.3. van deze overeenkomst. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] een vergoeding verschuldigd is aan [eiser] op basis van artikel 3.1. In dit artikel staat:

3.De bouw van de software en de website

De bouw en de software wordt in essentie als volgt getypeerd:
3.1.
[eiser] zal de software en de website van de SDWB laten bouwen door OPDRACHTNEMER, zonder daarvoor kosten bij [gedaagde] in rekening te brengen, die kosten dienen wel als basis voor de minimale vergoeding aan [eiser] bij beëindiging van de samenwerking en/of EXIT (zie ook hierna);
(…)
4.3.
[gedaagde] heeft betwist dat [eiser] onder de samenwerkingsovereenkomst een vergoeding zou moeten ontvangen, omdat er in deze overeenkomst twee ‘blokkerings-artikelen’ staan die beide betrekking hebben op wanprestaties van [eiser] , namelijk de artikelen 6.5. en artikel 9.3. Door de wanprestatie(s) heeft [eiser] geen recht meer op een vergoeding. De rechtbank volgt [gedaagde] echter niet in haar uitleg. Artikel 6.5. ziet op een situatie waarin sprake is van een EXIT in de zin van artikel 7 van de samenwerkingsovereenkomst (zie ook r.o. 2.3.). Een EXIT is hier niet aan de orde. Dat is tussen partijen niet in geschil.
4.4.
Een beroep op artikel 9.3. komt [gedaagde] evenmin toe. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de overeenkomst op grond van dit artikel van rechtswege vervalt, zonder dat daarvoor een gerechtelijke uitspraak nodig is, als één der partijen haar verplichtingen van deze overeenkomst niet nakomt. Volgens [gedaagde] is dit artikel van toepassing nu [eiser] de
mile stonesniet heeft gerealiseerd, geen commerciële activiteiten heeft ondernomen en zijn medewerking niet heeft verleend om een grote commerciële kans op omzet te realiseren en zich in strijd met de essentie van de samenwerking heeft gedragen. Dit zijn de redenen waarom [gedaagde] de samenwerking heeft beëindigd op 22 mei 2020. Ook deze uitleg volgt de rechtbank niet. Allereerst heeft [gedaagde] niet aangevoerd aan welke
mile stone(s)[eiser] zich niet zou hebben gehouden en dat op basis daarvan de vergoeding zou vervallen. Te meer nu in overweging G staat dat:

G. dat partijen willen benadrukken dat genoemde plandata intenties zijn met name omdat in de opstartfase veel zaken nog onbekend zij of nog benoemd of gepland moeten worden.
komt de rechtbank deze uitleg van [gedaagde] niet aannemelijk voor. Ook voor wat betreft het verwijt dat [eiser] gehandeld heeft in strijd met zijn commerciële verplichtingen door het traject van de ‘demo-scan’ niet te voltooien, blijkt niet uit de overeenkomst of uit andere omstandigheden dat dit een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [eiser] zou opleveren. Bovendien is niet gebleken dat als de samenwerkingsovereenkomst van rechtswege zou vervallen op grond van artikel 9.3., daarmee ook de vergoeding genoemd in artikel 3.1. komt te vervallen.
4.5.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat de cessie niet rechtsgeldig is. Wat daar ook van zij, nu [eiser] op grond van artikel 3.1. van de samenwerkingsovereenkomst zelf een recht op vergoeding toekomt, acht de rechtbank het niet van belang om te beoordelen of de cessie rechtsgeldig is.
4.6.
Kortom, de rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] aan [eiser] een vergoeding verschuldigd is op grond van de samenwerkingsovereenkomst. Nu deze primaire vordering van [eiser] slaagt, hoeft de subsidiaire vordering geen verdere bespreking.
Wat is de hoogte van de verschuldigde vergoeding?
4.7.
De volgende vraag is welke kosten door [gedaagde] aan [eiser] verschuldigd is. Samengevat vordert [eiser] de volgende kosten op basis van de samenwerkingsovereenkomst: i) de ontwikkelkosten van de programmeurs [programmeur 1] , [programmeur 2] en [programmeur 3] à € 61.490,67, ii) € 10.000,- aan ontwikkelkosten voor ontwikkelaar [Ontwikkelaar X] , iii) geldlening van € 20.000,- en iv) de kosten van de uren van [eiser] à € 8.280,-.
Kosten ontwikkelaars
4.8.
De rechtbank zal de kosten voor de uren van de ontwikkelaars zoals hiervoor genoemd onder i) toewijzen, omdat deze kosten vallen onder de minimale vergoeding die [eiser] moet krijgen bij beëindiging van de samenwerking, zoals genoemd onder 3.1. van de samenwerkingsovereenkomst. Door [gedaagde] is erkend dat de gewerkte uren en de bedragen per uur voor de ontwikkelaars correct zijn. Het bedrag van € 61.490,67 zal daarom worden toegewezen.
Kosten [Ontwikkelaar X]
4.9.
De rechtbank zal de ontwikkelkosten voor [Ontwikkelaar X] zoals genoemd onder ii) afwijzen. Voor deze eerste kosten heeft [eiser] verwezen naar artikel 6.7. van de samenwerkingsovereenkomst. Deze kosten zouden op het moment van ondertekening reeds zijn gemaakt door [Ontwikkelaar X] . Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat genoemd artikel uit de samenwerkingsovereenkomst slechts een schatting bevat voor ontwikkelkosten (‘R&D-kosten’) voor het hele traject. Niet blijkt dat deze kosten gemaakt zijn op de datum van ondertekening van de samenwerkingsovereenkomst en evenmin is gebleken dat [Ontwikkelaar X] deze € 10.000,- aan ontwikkelkosten heeft gemaakt. Van een erkenning van deze kosten door [gedaagde] , zoals [eiser] stelt, is niet gebleken. Integendeel, dit wordt betwist door [gedaagde] .
De geldlening
4.10.
Ook de onder iii) genoemde vordering voor een geldlening van € 20.000,- zal de rechtbank afwijzen. [eiser] verwijst voor deze kosten wederom naar artikel 6.7. van de samenwerkingsovereenkomst. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat volgens dit artikel het bedrag alleen in geval van een EXIT zou worden vermeerderd met € 20.000,- (zie ook r.o. 2.3.). Van een EXIT is echter geen sprake. Bovendien betwist [gedaagde] dit bedrag en heeft [eiser] niet onderbouwd dat hij een bedrag van € 20.000,- heeft geleend aan [gedaagde] .
Eigen kosten [eiser]
4.11.
De door [eiser] gevorderde eigen kosten van € 8.280,-, zoals genoemd onder iv) voor 72 uur met een uurtarief van € 115,-, worden eveneens afgewezen. Artikel 3.1. van de samenwerkingsovereenkomst biedt geen ruimte voor een vergoeding van deze door [eiser] gemaakte uren. Te minder nu uit artikel 6.1. van de overeenkomst volgt dat elke partij voor eigen rekening en risico werkt met betrekking tot de samenwerking en de uitvoering daarvan en dat de opbrengsten en kosten zullen worden gedeeld zoals in de samenwerkingsovereenkomst is vastgelegd.
4.12.
Subsidiair heeft [eiser] aangevoerd dat zijn eigen uren vergoed moeten worden op grond van artikel 7:405 lid 2 BW. Op grond van dit artikel zou [eiser] als opdrachtnemer van [gedaagde] als opdrachtgever een redelijk loon moeten ontvangen. Zoals al in r.o. 4.2 is overwogen, is de rechtbank – met [eiser] – van oordeel dat sprake is van een samenwerkingsovereenkomst, en dus niet een overeenkomst van opdracht, op grond waarvan vergoeding is verschuldigd. [eiser] komt dan ook geen beroep toe op artikel 7:405 lid 2 BW.
4.13.
Gelet op het voorgaande zal het bedrag van € 61.490,67 worden toegewezen als vergoeding die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen.
Kan op grond van de overeenkomst het gevorderde verbod worden opgelegd?
4.14.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] een verbod opgelegd moet worden om de SDWB aan een derde aan te bieden dan wel te verkopen voor een bedrag van minder dan vijf maal het bedrag van € 99.999,- te weten € 499.995,- en verwijst daarbij naar de artikelen 7.2. en 6.7. van de samenwerkingsovereenkomst. Zoals genoemd in r.o. 2.3. staat in deze artikelen het volgende:

7.2. Indien zich een partij aanbiedt die de activa (IE/software9 e.d.) van [gedaagde] wenst te kopen (de zogenaamde EXIT, al dan niet incl. de Nieuwe Vennootschap), dan heeft [gedaagde] zowel het recht als het veto om een EXIT al dan niet te doen plaatsvinden;
en

6.7. Tevens zal [gedaagde] de activa alleen kunnen verkopen bij een EXIT tegen een prijs van vijf keer de R&D-kosten die [eiser] maakt (te vermeerderen met € 20.000 die [eiser] al ooit betaald/geleend heeft (bij partijen bekend), partijen schatten op dit moment die R&D kosten op ca. € 10.000;
4.15.
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen. Artikel 6.7. van de samenwerkingsovereenkomst beschrijft de verkoop van de activa bij een EXIT voor een prijs van vijf keer de ontwikkelkosten die [eiser] heeft gemaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat van een EXIT geen sprake is, maar van een beëindiging van de samenwerking. Om die reden geldt de in artikel 6.7. bij een EXIT opgelegde verkoopbeperking niet.
4.16.
Bovendien heeft [eiser] geen belang in de zin van artikel 3:303 BW bij deze vordering. De in artikel 6.7. opgenomen minimum prijs van vijf keer de R&D-kosten, oftewel de ontwikkelkosten, hebben tot doel ervoor te zorgen dat [eiser] zijn ontwikkelkosten vergoed krijgt bij een EXIT. Zoals hiervoor is geoordeeld in r.o. 4.13. moet [gedaagde] een bedrag van € 61.490,67 vergoeden aan [eiser] voor ontwikkelkosten en komen de uren die [eiser] zelf heeft besteed aan het project ingevolge artikel 6.4. van de samenwerkingsovereenkomst voor zijn eigen rekening en risico. De rechtbank zal het gevorderde verbod daarom afwijzen.
Moet de vergoeding vermeerderd worden met rente en btw?
4.17.
Naar de rechtbank begrijpt vordert [eiser] wettelijke rente over de hoofdsom in de zin van artikel 6:119a BW van € 14.000,-. Nu door [eiser] niet is gesteld dat sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a lid 1 BW, niet door [eiser] is gesteld waarop de rente is gebaseerd en de rente niet is gevorderd vanaf een bepaalde datum waarop [gedaagde] in verzuim is in de zin van artikel 6:119 BW, zal de rechtbank de vordering in zoverre afwijzen.
4.18.
Naar de rechtbank begrijpt vordert [eiser] tevens btw. Niet gesteld of gebleken is waarom de hoofdsom vermeerderd zou moeten worden met btw. Zo worden de kosten voor de werkzaamheden van de ontwikkelaars weergegeven exclusief btw. Ook over het toepasselijke tarief is niets gesteld. De rechtbank zal de hoofdsom om die reden niet vermeerderen met btw.
Kunnen de buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen?
4.19.
[eiser] vordert buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van (ongeveer)
€ 2.000,-. Op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) komen deze kosten pas voor toewijzing in aanmerking wanneer een aanmaning conform artikel 6:96 BW heeft plaatsgevonden. Nu zo een aanmaning is gesteld noch gebleken, komt de vordering in zoverre niet voor vergoeding in aanmerking. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen dus worden afgewezen.
Slotsom – wat wordt toegewezen?
4.20.
De slotsom van het voorgaande is dat [gedaagde] op grond van de samenwerkingsovereenkomst een vergoeding aan [eiser] moet betalen. De rechtbank zal hiervoor een bedrag van € 61.490,67 toewijzen.
Proceskosten
4.21.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 125,74
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief IV € 1.114)
totaal € 3.305,74

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 61.490,67;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.305,74;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.G.C. Veneman en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2753