6.1.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op pagina 3 en 4 van het bestreden besluit terecht en voldoende gemotiveerd vastgesteld, dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om bescherming van de Colombiaanse autoriteiten te verkrijgen. In hetgeen eiser hierover in beroep heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
7. Gelet op het voorgaande onder 6. en 6.1. heeft verweerder terecht beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
8. Zoals hierboven onder 4. is overwogen, wordt het bestreden besluit vernietigd. Het beroep is gegrond. Gelet op het hierboven onder 6. en 6.1. overwogene, leidt echter het motiveringsgebrek niet tot een andere uitkomst voor eiser. Daarom bepaalt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
9. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, wordt verweerder veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten, die met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op een bedrag van 1.518,00 euro (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van 759,00 euro en wegingsfactor 1).
Het beroep tegen besluit 2
10. Op zitting is gebleken dat verweerder besluit 2 op 5 juli 2022 heeft ingetrokken. Verweerder heeft verklaard dat dit besluit abusievelijk is genomen wegens een storing bij verweerder. Daarop heeft eiser op zitting het beroep tegen besluit 2 ingetrokken, en de rechtbank verzocht om veroordeling van verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in die zaak.
11. Volgens artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van dat besluit, beschouwd als één zaak.