ECLI:NL:RBDHA:2022:8703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.8372 en NL22.9050
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Colombiaanse eiser afgewezen door staatssecretaris, beroep gegrond verklaard

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een Colombiaanse eiser, die vreesde voor vervolging door paramilitairen in zijn thuisland. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in zijn besluit onvoldoende gemotiveerd heeft ingegaan op de relevante omstandigheden van de eiser, waaronder zijn activiteiten binnen de activistische groep 'Juntos por el Planeta' en de bedreigingen die hij heeft ontvangen van de paramilitaire groepering A.U.C. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had aangetoond dat de eiser geen vrees voor vervolging had en dat de motivering van het besluit niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor werd het beroep van de eiser gegrond verklaard, maar de rechtbank besloot dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Colombia daadwerkelijk in gevaar zou komen. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de eiser, die in totaal 1.518,00 euro bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.8372 en NL22.9050

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

ProcesverloopBij besluit van 14 april 2022 (besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft per abuis een tweede afwijzend besluit genomen op 21 april 2022 (besluit 2), met nagenoeg dezelfde inhoud als het besluit van 14 april 2022.

Eiser is tegen beide beslissingen in beroep gegaan. [1] Verweerder heeft in de zaak NL22.8372 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken op 7 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. van den Bosch. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het beroep tegen besluit 1
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt de Colombiaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1968. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij actief was binnen de activistische groep ‘Juntos por el Planeta’ die bomen plantte en jongeren aansprak om geen drugs te gebruiken. Eiser heeft verklaard dat hij wegens deze activiteiten ontvoerd werd en meerdere malen bedreigd is door de paramilitaire groepering genaamd ‘A.U.C.’ Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Colombia door deze paramilitaire groepering vermoord zal worden.
1.1.
Bij besluit van 31 juli 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 31 augustus 2021 (NL21.12752) heeft de rechtbank het hiertegen door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 31 juli 2021 vernietigd vanwege een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft verweerder hierbij opgedragen een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst; en
Betrokkene heeft problemen met paramilitairen.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat beide relevante elementen geloofwaardig zijn. Hij stelt echter dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet voldoende zwaarwegend zijn om vrees voor vervolging aan te nemen. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Colombia vermoord zal worden door de A.U.C. Eiser heeft zes maanden op een boerderij kunnen verblijven zonder problemen van de A.U.C. te ervaren. Daarnaast heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt waarom de paramilitairen na anderhalf jaar nog steeds op zoek zouden zijn naar hem en wie hem precies zoeken. Verder kan eiser bij problemen de bescherming van de Colombiaanse autoriteiten inroepen. Eiser heeft weliswaar voor zijn vertrek uit Colombia bescherming bij de autoriteiten gezocht, maar heeft deze niet afgewacht en heeft daarmee niet voldoende inspanningen verricht om bescherming te krijgen. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag van eiser wordt afgewezen als ongegrond.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser verwijst naar de zienswijze en voert aan dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat de omstandigheden van eiser niet zwaarwegend genoeg zijn om een asielvergunning te verlenen. Verweerder heeft ten onrechte aangenomen dat eiser de laatste maanden voor zijn vertrek uit Colombia zonder problemen op de boerderij van zijn schoonouders kon verblijven en vrijuit kon wandelen. Daarnaast hebben de paramilitairen het huis van eiser bezocht toen hij weg was. Verder is er in Colombia sprake van een toename van aanvallen en bedreigingen tegen sociale leiders en een toename van moorden op milieuactivisten. Om die reden loopt eiser risico bij terugkeer naar Colombia. Verder kan eiser geen effectieve bescherming inroepen van de Colombiaanse autoriteiten. Verweerder heeft eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij de bescherming van de autoriteiten niet heeft afgewacht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Gegronde vrees
4. Verweerder heeft op pagina 2 en 3 van het (in de bestreden beschikking ingelaste) voornemen en op pagina 4 van het bestreden besluit uiteengezet dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tot op heden door de paramilitairen wordt gezocht, en daardoor bij terugkeer heeft te vrezen door hen te worden gedood. Verweerder is hierbij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de periode waarin eiser in Colombia ondergedoken heeft gezeten. Verweerder werpt eiser onder verwijzing naar pagina 5 van het verslag nader gehoor tegen, dat eiser in die periode van onderduiking naar buiten kon gaan om “wandelingetjes” te maken, terwijl dit ziet op de periode van vòòr de onderduiking van eiser (zie pagina 6 van het verslag nader gehoor). In het verweerschrift gaat verweerder niet in op de beroepsgrond over dit punt. Vanwege dit motiveringsgebrek zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen op grond van strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat dat een besluit moet berusten op een deugdelijke motivering.
4.1.
Wat betreft de door eiser in beroep overgelegde dreigbrief aan zijn partner heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht vastgesteld dat de inhoud van die brief geen enkel verband legt met eiser en/of zijn activiteiten. De enkele aanduiding van “familie” is hiertoe onvoldoende. Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat niet gebleken is van wie de bedreiging afkomstig is.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden, vanwege het volgende.
Effectieve bescherming van de autoriteiten
6. Uit de jurisprudentie van de Afdeling [2] volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen, eerst door de staatssecretaris moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Indien de staatssecretaris die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk, dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op pagina 3 en 4 van het bestreden besluit terecht en voldoende gemotiveerd vastgesteld, dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om bescherming van de Colombiaanse autoriteiten te verkrijgen. In hetgeen eiser hierover in beroep heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
Wat is de conclusie?
7. Gelet op het voorgaande onder 6. en 6.1. heeft verweerder terecht beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
8. Zoals hierboven onder 4. is overwogen, wordt het bestreden besluit vernietigd. Het beroep is gegrond. Gelet op het hierboven onder 6. en 6.1. overwogene, leidt echter het motiveringsgebrek niet tot een andere uitkomst voor eiser. Daarom bepaalt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
9. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, wordt verweerder veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten, die met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op een bedrag van 1.518,00 euro (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van 759,00 euro en wegingsfactor 1).
Het beroep tegen besluit 2
10. Op zitting is gebleken dat verweerder besluit 2 op 5 juli 2022 heeft ingetrokken. Verweerder heeft verklaard dat dit besluit abusievelijk is genomen wegens een storing bij verweerder. Daarop heeft eiser op zitting het beroep tegen besluit 2 ingetrokken, en de rechtbank verzocht om veroordeling van verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in die zaak.
11. Volgens artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden samenhangende zaken voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van dat besluit, beschouwd als één zaak.
11.1.
Ingevolge het tweede lid zijn samenhangende zaken: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
12. De gemachtigde van eiser heeft ook beroep ingesteld namens eiser tegen besluit 1. De namens eiser aangevoerde beroepsgronden zijn identiek. Beide zaken zijn gelijktijdig behandeld op de zitting bij de rechtbank. Hieruit volgt dat het gaat om samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De twee samenhangende zaken moeten voor de proceskostenveroordeling worden beschouwd als één zaak. De rechtbank zal verweerder dan ook éénmaal veroordelen in de proceskosten, alsof het om één zaak ging. Het verzoek om veroordeling in de proceskosten in deze zaak (NL22.9050) wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
inzake NL22.8372:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
-veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, zijnde een bedrag van in totaal 1.518,00 euro.
inzake NL22.9050:
-wijst het verzoek om veroordeling van verweerder in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr.L.N. Kurzawa, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Het beroep met het nummer NL22.8372 is gericht tegen besluit 1 en het beroep met het nummer NL22.9050 is gericht tegen besluit 2.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, uitspraak van 28 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5153.