In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Nicaraguaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had zijn aanvraag ingediend op basis van de vrees voor vervolging door bendeleden in Nicaragua. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de verklaringen van de eiser over zijn problemen met de bendeleden ongeloofwaardig werden geacht.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2022 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de problemen van de eiser met de bendeleden ongeloofwaardig waren. De eiser kon geen specifieke naam van de bende geven en zijn verklaringen waren summier en oppervlakkig. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gelegenheid had geboden aan de eiser om zijn verhaal te doen en dat er geen aanleiding was om de afwijzing van de asielaanvraag te herzien.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J. Schaaf, in aanwezigheid van griffier mr. L.N. Kurzawa. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.