ECLI:NL:RBDHA:2022:8699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.18970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van homoseksuele Egyptenaar afgewezen door staatssecretaris, rechtbank oordeelt dat motivering ondeugdelijk is

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een homoseksuele man van Egyptische afkomst, in beroep ging tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag op 11 november 2021 had afgewezen, met de motivering dat de asielaanvraag ongegrond was. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat zijn homoseksuele geaardheid niet voldoende was erkend en dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de risico's die hij in Egypte loopt vanwege zijn geaardheid.

Tijdens de zitting op 31 mei 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verhaal toegelicht. Hij heeft verklaard dat hij in Egypte is veroordeeld tot een gevangenisstraf en dat hij problemen heeft ondervonden door een machtige man in Dubai, met wie hij een relatie heeft gehad. De rechtbank heeft de argumenten van de staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat de motivering voor de afwijzing van de aanvraag ondeugdelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de homoseksuele geaardheid van eiser niet aannemelijk was gemaakt en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in gevallen waarin de aanvrager risico's loopt vanwege zijn seksuele geaardheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18970

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 11 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 31 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk heeft W. Jaafar telefonisch deelgenomen. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt de Egyptische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1982.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en problemen heeft gekregen door een machtige man in Dubai, voor wie hij in Dubai heeft gewerkt en met wie hij een relatie heeft gehad. Eiser betoogt dat deze man ervoor heeft gezorgd dat eiser in Egypte is veroordeeld tot een gevangenisstraf en dat hij zijn huis in Egypte niet kon verkopen. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn vrouw en kinderen huisbezoeken kregen van de bendeleden die gelinkt zijn aan de man.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante
elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Homoseksuele geaardheid;
Problemen in Egypte door een machtige man in Dubai;
Vermeende politieke overtuiging.
3. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat element 1 geloofwaardig is, maar dat elementen 2, 3 en 4 niet geloofwaardig zijn. Ten aanzien van element 2 heeft verweerder overwogen dat eiser te algemeen heeft verklaard over zijn homoseksuele geaardheid, over zijn relaties en over zijn gevoelens en gedachten over die relaties. Daarnaast is eiser tweemaal in het huwelijk getreden met een vrouw en heeft hij niet inzichtelijk gemaakt welke gevoelens en gedachten daarmee gepaard gingen. Verder kan eiser weinig verklaren over de LHBTI-situatie en de LHBTI-gemeenschap in Egypte. Ten aanzien van element 3 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat [A] een machtige man zou zijn. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt waarom [A] juist in hem geïnteresseerd is. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt waarom hij geen aangifte heeft gedaan van zijn problemen met [A] . Ten aanzien van element 4 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser slechts twee concrete handelingen heeft verricht in een bepaalde periode, omdat hij het niet eens was met de boycot van Qatar en dat dit onvoldoende is om te spreken van een fundamentele politieke overtuiging.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat eiser zijn homoseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft voldoende gedetailleerd verklaard over zijn geaardheid. Daarnaast heeft verweerder het aanvullend gehoor van 2 september 2021 nagenoeg buiten beschouwing gelaten. Verder heeft verweerder aan eiser ten onrechte tegengeworpen dat eiser in levenden lijve geen andere homoseksuelen wilde ontmoeten, omdat dit een reëel risico met zich bracht dat eiser herkend zou worden door bekenden. Tot slot stelt eiser zich ten aanzien van het derde element op het standpunt dat verweerder van eiser daarover meer informatie dan wel documentatie verwacht dan in redelijkheid van hem mag worden verwacht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De homoseksuele geaardheid van eiser
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser zijn homoseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Dit oordeel zal nader toegelicht worden in de volgende paragrafen.
Fantasieën
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat eiser niet gedetailleerd genoeg kon verklaren over de fantasieën die hij heeft gehad vanaf ongeveer zijn 8ste levensjaar en dat eiser alleen heeft aangegeven dat hij blij was in die fantasieën. De rechtbank overweegt dat het onduidelijk is op welke manier verweerder rekening heeft gehouden met de jonge leeftijd van eiser ten tijde van zijn ontluikende homoseksuele geaardheid.
Relaties5.2. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de verklaringen van eiser over zijn relaties te algemeen van aard zijn en dat eisers verhaal niet voldoende persoonlijk is. Zo heeft eiser verklaard hoe de relatie met [B] ontstond, hoe eiser zich voelde tijdens de relatie en hoe hij invulling gaf aan de relatie met [B] . Ook heeft eiser verklaard hoe hij zich voelde toen hij een relatie begon met Amr, hoe hij Amr heeft ontmoet, hoe hij erachter kwam dat Amr in hem geïnteresseerd was en wat Amr voor hem betekend heeft.
Tweemaal een huwelijk aangaan met een vrouw
5.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder niet deugdelijk gemotiveerd heeft dat eiser onvoldoende verklaard heeft over waarom hij tweemaal in het huwelijk is getreden met een vrouw. Zo heeft eiser verklaard dat hij is getrouwd omdat hij zijn geaardheid wilde camoufleren, omdat het zou opvallen als hij lang ongetrouwd zou blijven maar wel veel met [B] zou blijven omgaan. Verder heeft hij verklaard dat hij een kinderwens had en dat hij wilde dat zijn tweede vrouw voor zijn moeder zou zorgen. De rechtbank overweegt verder dat verweerder niet voldoende gemotiveerd heeft dat het niet aannemelijk is dat eiser voor de tweede keer in het huwelijk zou treden omdat hij zijn tweede vrouw voor zijn moeder wilde laten zorgen. De rechtbank betrekt daarbij het betoog van eiser dat hij geen hulp van zorgmedewerkers zou kunnen hebben ingeschakeld, omdat het moeilijk is om ouderenzorg in Egypte te krijgen. Verweerder heeft op dit punt naar een rapport verwezen waaruit blijkt dat er faciliteiten voor ouderen aanwezig zijn. Eiser heeft gesteld dat uit dit rapport weliswaar volgt dat in Alexandrië 21 tehuizen voor ouderen bestaan, maar dat Alexandrië vijf miljoen inwoners heeft en dat uit dit rapport ook blijkt dat de zorg voor ouderen een probleem is in Egypte.
6. Reeds gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit niet deugdelijk gemotiveerd is, voor zover de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig is geacht. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om in te gaan op de andere beroepsgronden. Verweerder zal de integrale beoordeling opnieuw moeten verrichten.
Wat is de conclusie?
7. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat eiser zijn homoseksuele geaardheid niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het beroep is gegrond.
8. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet zij aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.N. Kurzawa, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.