ECLI:NL:RBDHA:2022:8694
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van seksuele geaardheid van eiser uit Oeganda
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een man van Ugandese afkomst, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend, waarbij hij zijn homoseksuele geaardheid als grondslag heeft opgegeven. Deze eerdere aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de homoseksuele gerichtheid van eiser als ongeloofwaardig werd beschouwd. Dit besluit is in rechte vast komen te staan door eerdere uitspraken van de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In de onderhavige procedure heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt dat hij homoseksueel is en dat het voor hem niet veilig is om terug te keren naar Oeganda. Eiser heeft verschillende documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn geaardheid, waaronder verklaringen van organisaties en persoonlijke verklaringen. De Staatssecretaris heeft de aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser zijn homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de Staatssecretaris niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser zijn homoseksuele gerichtheid niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat eiser in zijn verklaringen inconsistenties vertoont en dat hij niet in staat is geweest om zijn gevoelens en ervaringen adequaat te verwoorden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de documenten die eiser heeft overgelegd niet voldoende zijn om zijn geaardheid aannemelijk te maken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris in stand blijft. Eiser kan tegen deze uitspraak in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.