ECLI:NL:RBDHA:2022:8694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.2651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van seksuele geaardheid van eiser uit Oeganda

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een man van Ugandese afkomst, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend, waarbij hij zijn homoseksuele geaardheid als grondslag heeft opgegeven. Deze eerdere aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de homoseksuele gerichtheid van eiser als ongeloofwaardig werd beschouwd. Dit besluit is in rechte vast komen te staan door eerdere uitspraken van de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

In de onderhavige procedure heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt dat hij homoseksueel is en dat het voor hem niet veilig is om terug te keren naar Oeganda. Eiser heeft verschillende documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn geaardheid, waaronder verklaringen van organisaties en persoonlijke verklaringen. De Staatssecretaris heeft de aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser zijn homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de Staatssecretaris niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser zijn homoseksuele gerichtheid niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat eiser in zijn verklaringen inconsistenties vertoont en dat hij niet in staat is geweest om zijn gevoelens en ervaringen adequaat te verwoorden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de documenten die eiser heeft overgelegd niet voldoende zijn om zijn geaardheid aannemelijk te maken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris in stand blijft. Eiser kan tegen deze uitspraak in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2651

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

ProcesverloopBij besluit van 10 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd en overwogen dat het terugkeerbesluit van 28 juli 2017 nog steeds van kracht is.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.2652, op 14 april 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt de Ugandese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1984. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend waaraan hij zijn homoseksuele gerichtheid ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft eisers homoseksuele gerichtheid in deze eerdere procedure ongeloofwaardig geacht en de aanvraag afgewezen als ongegrond. Dit besluit is in rechte vast komen te staan door de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 13 december 2017 [1] , die is bevestigd bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 januari 2018. [2]
2. Eiser heeft aan de onderhavige asielaanvraag opnieuw ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat het niet veilig is voor hem om terug te keren naar Oeganda. Eiser stelt dat hij door toegenomen zelfvertrouwen nu beter kan verklaren over zijn gerichtheid. Ter onderbouwing van zijn gerichtheid heeft eiser het volgende overgelegd: een verklaring van Rainbow Den Haag, een verklaring van COC Eindhoven, een verklaring van de heer [A], een eigen verklaring, een poster van een interculturele ontmoetingsavond van Rainbow Den Haag (waar eiser als DJ optrad) en foto’s met uitleg.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw), gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g van de Vw. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser zijn gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij zijn homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft in het gehoor te weinig vragen gesteld over zijn gevoelens en uitingen van zijn liefde en trots als LHBT-persoon. Eiser beroept zich in dat verband op de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2021 [3] waarin wordt geoordeeld dat verweerder dient door te vragen als hij verwacht dat eiser meer inzicht geeft in zijn gevoelens. Verweerder heeft ten onrechte de verklaringen van eiser over zijn gevoelens die op hun plek vallen niet betrokken bij zijn besluit. Daarmee is verweerder tekortgeschoten in zijn samenwerkingsplicht. Daarnaast heeft eiser geen tegenstrijdige verklaringen gegeven over de leeftijd waarop hij geen twijfels meer had over zijn gerichtheid. Indien verweerder van mening was dat daar wel sprake van was, had hij eiser daarmee moeten confronteren. Tot slot heeft verweerder ten onrechte niet geloofwaardig bevonden dat Isaac daadwerkelijk bestaat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat in eisers vorige asielprocedure is geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte zijn homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig heeft bevonden. Volgens de uitspraak van 13 december 2017 heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser zijn proces van bewustwording en zelfacceptatie niet inzichtelijk heeft gemaakt. Daarnaast is in die uitspraak geoordeeld dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eiser op school openlijk zou knuffelen met Dan. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop zijn familie te weten is gekomen dat hij homoseksueel is, inconsistente verklaringen heeft afgelegd over de duur van zijn relatie met Dan en dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het moment dat het huis van hem en Jim is aangevallen.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder ook in de onderhavige procedure niet ten onrechte de homoseksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig heeft bevonden. De rechtbank overweegt hiertoe dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser is geconfronteerd met de door hem in de vorige procedure afgelegde tegenstijdige verklaringen, maar dat eiser hierop ontoereikend heeft verklaard en deze tegenstrijdigheden niet heeft kunnen wegnemen. De enige stelling dat eiser depressief was en niet goed is in het opnoemen van data, heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende geacht om de tegenstrijdigheden weg te nemen. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op standpunt gesteld dat eiser tijdens zijn opvolgende aanvraag opnieuw in de gelegenheid is geweest om te verklaren omtrent zijn homoseksualiteit, maar dat hij weer vage en ontoereikende verklaringen heeft afgelegd. Eiser heeft niet dieper kunnen ingaan op zijn gevoelens dan in de vorige procedure, terwijl dit wel van hem mocht worden verwacht omdat hij zelf heeft aangegeven beter in staat te zijn om te verklaren over zijn gerichtheid. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij uitgebreider kan verklaren over de gevoelens die op hun plek vielen toen hij mannen zag douchen, over zijn ervaring met het onderdrukken van gevoelens en over de gevoelens die hij had in de periode tussen zijn 15de en 22ste levensjaar, waarin hij stelt te hebben getwijfeld over zijn geaardheid. Tot slot heeft verweerder zich niet ten onrechte op het punt gesteld dat eiser ontoereikend heeft verklaard over waarom hij op zijn 21ste geen twijfels meer had over zijn gerichtheid en wat het met hem deed om te leven in een land waar zijn gevoelens niet geaccepteerd werden.
5.2.
Ten aanzien van het betoog van eiser dat verweerder niet voldaan heeft aan zijn samenwerkingsplicht oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd naar de gevoelens van eiser. Eiser is op verschillende momenten in het gehoor in de gelegenheid gesteld om te verklaren over zijn gevoelens en ervaringen, echter heeft verweerder mogen oordelen dat eiser dit ontoereikend heeft gedaan. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet alle verklaringen van eiser heeft betrokken bij het bestreden besluit.
5.3
De rechtbank overweegt verder dat eiser verschillende documenten heeft overgelegd, die met name onderbouwen dat hij actief is in de gayscene. Verweerder heeft deze documenten uitvoerig besproken in zijn voornemen. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat uit de overgelegde documenten weliswaar volgt dat eiser actief is in de gayscene, maar dat eiser daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk homoseksueel is en dat deze documenten niet kunnen compenseren voor het feit dat eiser ontoereikende verklaringen heeft afgelegd over zijn geaardheid.
Wat is de conclusie?
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd ook geen aanleiding dat verweerder hem niet een inreisverbod had kunnen opleggen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr.L.N. Kurzawa, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL17.6167.
2.Zaaknummer 201800186/2/V2.
3.202100285/1/V2