In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Russische eiser die vreesde voor vervolging in zijn thuisland vanwege zijn politieke activiteiten. De eiser, geboren in 1986, heeft een belangenorganisatie opgericht en is actief op sociale media, waar hij kritiek uit op de Russische overheid en de oorlog in Oekraïne. Hij stelt dat hij door de Russische inlichtingendienst, de FSB, en de Azerbeidzjaanse autoriteiten wordt bedreigd en vreest voor uitlevering aan Azerbeidzjan bij terugkeer naar Rusland.
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van de eiser afgewezen, omdat hij de verklaringen van de eiser niet geloofwaardig achtte. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 29 maart 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geconcludeerd dat de eiser inconsistent had verklaard over zijn contacten met de FSB en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de inlichtingendiensten staat.
Echter, de rechtbank vond dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de eiser geen fundamentele politieke overtuiging zou hebben, vooral gezien zijn kritiek op de Russische regering en de oorlog in Oekraïne. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.518.