ECLI:NL:RBDHA:2022:8683
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot beëindiging van de zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot beëindiging van een zorgmachtiging, zoals verleend op 17 december 2021. De officier van justitie had op verzoek van de advocaat van betrokkene een verzoekschrift ingediend om de zorgmachtiging te beëindigen. Betrokkene, geboren in 1949, verblijft in een accommodatie en heeft te maken met psychische stoornissen, waaronder een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en een neurocognitieve stoornis. Tijdens de mondelinge behandeling heeft betrokkene zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij hulp wenste en dat hij zich zorgen maakte om zijn ernstig zieke partner. De advocaat van betrokkene pleitte voor beëindiging van de zorgmachtiging, stellende dat de nadelen grotendeels zijn weggenomen door de behandeling.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de in de zorgmachtiging genoemde doelen van verplichte zorg nog niet zijn bereikt. De deskundigen gaven aan dat er een groot risico op terugval in alcoholgebruik bestaat indien de zorgmachtiging wordt beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een zodanige verbetering van de gezondheidstoestand van betrokkene dat het ernstig nadeel is weggenomen. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot beëindiging van de zorgmachtiging afgewezen, en de zorgmachtiging blijft van kracht tot en met 17 december 2022. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat betrokkene binnen het kader van zijn behandeling de mogelijkheid heeft om zijn partner te bezoeken, wat een belangrijke factor is in zijn situatie.