ECLI:NL:RBDHA:2022:8680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
09/122276-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Den Haag, verwerping noodweerexces en gevangenisstraf

Op 31 augustus 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 mei 2022 in 's-Gravenhage een geweldsincident heeft veroorzaakt. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de hals gestoken, wat leidde tot een ernstige bloeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, maar dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De officier van justitie had vrijspraak van poging tot moord geëist, maar de rechtbank achtte poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging, maar de rechtbank verwierp dit beroep op noodweerexces, omdat de situatie niet meer acuut was op het moment van de steekpartij. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en heeft een schadevergoeding van ruim 10.000 euro toegewezen aan het slachtoffer, die als benadeelde partij was opgetreden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het letsel dat hij zelf had opgelopen tijdens de confrontatie met het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-122276-22
Datum uitspraak: 31 augustus 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 1],
geboren [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
BRP-adres: [Adres verdachte] te ’s-Gravenhage
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting PI Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 17 augustus 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.J. Ros en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R. Heemskerk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2022 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer] met kracht met een mes althans een scherp puntig voorwerp in de nek/hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Inleiding

Het gaat in deze zaak om een geweldsincident dat zich heeft afgespeeld op de kruising van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] in Den Haag op 15 mei 2022. Bij dat incident waren de verdachte en [slachtoffer] betrokken. Beiden hebben letsel opgelopen. [slachtoffer] is in zijn hals gestoken en de verdachte heeft zijn kaak gebroken. De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] heeft gestoken. De rechtbank moet eerst beoordelen of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als een poging tot moord dan wel een poging tot doodslag. De verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging in verband met hetgeen daarvóór tussen hem en [slachtoffer] was gebeurd. De rechtbank zal daarom ook beoordelen of sprake is van noodweerexces.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord en tot bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord. De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022139746, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 151).
1. Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] , opgemaakt op 17 mei 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergeven (p. 21-22):
Op 15 mei 2022 te 's-Gravenhage stak [verdachte 1] mij met een mes in mijn hals.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 17 augustus 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer] gestoken. Voor zover ik weet heb ik hem geraakt in de hals.
3. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring inzake [slachtoffer] , opgesteld op 24 mei 2022 door R. Leuven, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 141):
Uitwendig waargenomen letsel: steekwond hals, bloeding uit centraal vat, patiënt in shock op SEH. Er is sprake van ernstig uitwendig bloedverlies. Acute stentplaatsing en overhechten asteriele/veneuze bloeding in de hals.
4.4.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat de verdachte [slachtoffer] met een mes heeft gestoken in zijn hals. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met zijn handelen opzet – in de zin van voorwaardelijk opzet – heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , en overweegt daartoe als volgt. Het steken met een mes in de hals levert een aanmerkelijke kans op acuut levensbedreigend letsel op. In de hals bevinden zich immers vitale bloedvaten. Perforatie van een dergelijk bloedvat kan binnen zeer korte tijd leiden tot de dood door verbloeding. De rechtbank acht dit feiten van algemene bekendheid. Dergelijk levensbedreigend letsel is in dit geval ook opgetreden: de messteek in de hals van [slachtoffer] heeft een centraal bloedvat doorboord, met ernstig bloedverlies tot gevolg. Zonder acuut medisch ingrijpen zou [slachtoffer] zijn doodgebloed. Het steken van [slachtoffer] door de verdachte met een mes in de hals – dat kennelijk met enige kracht moet zijn gebeurd, gezien het doorboorde bloedvat – is naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het dodelijk verwonden van [slachtoffer] , dat het niet anders kan dan dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van levensbedreigend letsel bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is, met de raadsman en de officier van justitie, van oordeel dat van voorbedachte raad niet is gebleken. Dat betekent dat de impliciet primair ten laste gelegd poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen is, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 15 mei 2022 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met kracht met een mes in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6.De strafbaarheid van de verdachte

6.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft daartoe een beroep gedaan op noodweerexces. Volgens de raadsman werd de verdachte aangevallen door [slachtoffer] , waarbij hij een gebroken kaak heeft opgelopen. Dit veroorzaakte bij de verdachte een combinatie van pijn, adrenaline en paniek. Door deze hevige gemoedsbeweging dacht de verdachte dat [slachtoffer] nog niet klaar met hem was en is hij op [slachtoffer] afgerend en heeft hij hem gestoken, aldus de raadsman.
6.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op standpunt gesteld dat het beroep op noodweerexces moet worden verworpen. Er was geen sprake van een noodzakelijke verdediging, omdat het de verdachte zelf is geweest die de confrontatie heeft uitgelokt en geïnitieerd, aldus de officier van justitie.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces houdt in dat is gehandeld ter zelfverdediging, maar dat daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Dat moet het onmiddellijke gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door een voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Noodweerexces kan bestaan in twee situaties: verdediging tegen een aanval die al was afgelopen, of verdediging op een manier die verder gaat dan nodig was.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verweer uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 15 mei 2022 heeft er tussen de verdachte en [slachtoffer] op straat een confrontatie plaatsgevonden. Tijdens deze confrontatie heeft [slachtoffer] de verdachte een klap gegeven en geschopt, als gevolg waarvan de kaak van de verdachte is gebroken. Op enig moment tijdens die confrontatie is [slachtoffer] weggelopen van de verdachte, in de richting van het water, zo leidt de rechtbank af uit de verklaring van de verdachte ter zitting en de verklaringen van [slachtoffer] en een omwonende, de getuige [getuige 1] . Daarna is een vriend van de verdachte, de [getuige 2] , ter plaatse gekomen en bij de verdachte komen staan. [slachtoffer] is vervolgens op wenken van [getuige 2] weer teruggelopen in de richting van de verdachte. Vervolgens, zo blijkt uit de verklaringen van [getuige 1] en een andere omwonende, de [getuige 3] , verplaatsten zij zich van de kruising richting de stoep van de [straatnaam 2] . Vanaf dat moment kwamen zij in beeld van een bewakingscamera aan de [straatnaam 2] . Op de beelden van die camera is te zien dat de verdachte en [getuige 2] tegenover [slachtoffer] staan. [slachtoffer] gebaart druk met zijn handen, alsof er een woordenwisseling plaatsvindt. [slachtoffer] begint langzaam achteruit te lopen, terwijl de verdachte en [getuige 2] op hem af lopen. Tijdens dit lopen haalt de verdachte een mes uit zijn broekzak. [slachtoffer] versnelt op dat moment zijn pas achteruit. De verdachte rent daarna met het mes in zijn hand op [slachtoffer] af. [slachtoffer] stopt met lopen en maakt een trapbeweging in de richting van het onderlichaam van de verdachte, gevolgd door een vuistslag richting het gezicht van de verdachte. Gelijktijdig met deze beweging van [slachtoffer] steekt de verdachte met het mes in de hals van [slachtoffer] .
De rechtbank ziet het voorgaande niet als één doorlopend geheel. Na de eerste confrontatie, waarbij de verdachte een gebroken kaak heeft opgelopen, hebben de verdachte en [slachtoffer] afstand van elkaar genomen. [slachtoffer] is immers naar de waterkant gelopen, terwijl de verdachte achterbleef en [getuige 2] zich vervolgens bij hem voegde. Op dat moment vonden er geen geweldshandelingen meer plaats, noch bestond er een acute dreiging van verder geweld. Op dat moment is dan ook een eventuele noodweersituatie – zo die al zou hebben bestaan – geëindigd. Toen [slachtoffer] enige tijd later op wenken van [getuige 2] weer op de verdachte afliep, ontstond er een tweede confrontatie. Er was kennelijk een woordenwisseling, waarna [slachtoffer] ervoor koos om zich te distantiëren door achteruit te lopen. De verdachte heeft daarop een mes getrokken en is – met versnelde pas – op [slachtoffer] afgelopen. Dat handelen van de verdachte moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt – naar de kern bezien – als aanvallend, niet als verdedigend, mede in aanmerking genomen dat de eerdere confrontatie al was geëindigd en dat [slachtoffer] achteruit liep. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweerexces.
De verdachte is strafbaar, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en een contactverbod met het slachtoffer.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank het beroep op noodweerexces niet honoreert, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met het letsel dat door de verdachte is opgelopen. De raadsman wijst erop dat de verdachte het gevoel in zijn kaak niet meer terug zal krijgen en dat zijn kaken niet meer op elkaar passen. Ook merkt de raadsman op dat de verdachte niet eerder in contact is geweest met justitie voor een dergelijk feit.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft het slachtoffer op klaarlichte dag op straat in zijn hals gestoken met een mes, waarbij hij een centraal bloedvat heeft geraakt. De verdachte heeft het slachtoffer hevig bloedend achtergelaten op straat.
Met zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft ook de samenleving als geheel geschokt. Meerdere personen zijn geconfronteerd met de directe gevolgen van het steekincident. Het handelen van de verdachte zal bij hen gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt. Ook in algemene zin draagt een dergelijk gewelddadig optreden op straat bij aan de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Doodslag behoort tot de zwaardere categorieën strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van 15 jaren vastgesteld. Doorgaans wordt voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf opgelegd van tussen de 8 en 12 jaren. Zou de door de verdachte toegebrachte verwonding tot de dood van het slachtoffer hebben geleid, en de verdachte dus schuldig zijn aan doodslag, dan zou de ernst van dat feit naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren hebben gerechtvaardigd, in aanmerking genomen de omstandigheden waaronder dat is gepleegd zoals hiervoor omschreven.
In dit geval is het gebleven bij een poging. Voor poging tot doodslag is het strafmaximum vastgesteld op twee derde van de straf op doodslag. Bij het bepalen van de strafmaat voor een poging tot doodslag dienen verschillende factoren te worden meegewogen, waaronder hoe dicht de voltooiing van het delict was genaderd en welk letsel het slachtoffer eraan heeft overgehouden. In deze zaak neemt de rechtbank in aanmerking dat het door het slachtoffer opgelopen letsel binnen enkele minuten tot de dood had kunnen leiden door verbloeding. Slechts dankzij het adequate handelen van omstanders en hulpverleners heeft het slachtoffer het overleefd. Het slachtoffer zal levenslang afhankelijk zijn van antistollingsmedicijnen en zal naar verwachting blijvend geconfronteerd worden met een groot ontsierend litteken in zijn hals. Ook is hij beperkt in de uitoefening van bepaalde beroepen en sporten.
Het voorgaande afwegende, komt de in deze zaak bewezen verklaarde poging tot doodslag in beginsel in aanmerking voor oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf en een half jaar.
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 20 juli 2022 en constateert dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een dergelijk feit.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 8 augustus 2022. De reclassering schat het recidiverisico in als matig en adviseert bij veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering en een ambulante behandelverplichting.
De rechtbank ziet in het voorgaande geen aanleiding om af te wijken de hiervoor genoemde gevangenisstraf. Aanleiding daarvoor ziet zij wel in het letsel dat de verdachte als gevolg van de confrontatie met het slachtoffer heeft opgelopen. Zijn kaak is op twee plaatsen gebroken, het gevoel in zijn kaak heeft hij verloren en zijn kaken passen niet meer op elkaar. Dit heeft enige matigende werking op de strafoplegging, omdat de verdachte in zoverre al is geconfronteerd met de gevolgen van zijn handelen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden. Gezien het bepaalde in artikel 14a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel geen ruimte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 10.977,80, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.269,80 aan materiële schade en € 8.708,00 aan immateriële schade.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij toegewezen kan worden. Verder verzoekt de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. In de eerste plaats omdat er ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen, in de tweede plaats omdat bij het vaststellen van de hoogte van een eventuele schadevergoeding de mate van medeschuld van de benadeelde partij een rol speelt. Voor een volwaardig partijdebat zou nog een schriftelijke conclusiewisseling moeten plaatsvinden, wat een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering in aanzienlijke mate dient te worden gematigd.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering voor zover betrekking hebbende op materiële schade is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering dan ook in zoverre toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt dat de verdachte in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om naar voren te brengen hetgeen hij tot verweer tegen de vordering zou willen aanvoeren en, voor zover nodig, daarvan bewijs te leveren. Zij ziet daarin dus geen reden de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit.
Uit de ter onderbouwing van de vordering overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde partij drie dagen in het ziekenhuis opgenomen is geweest, waar hij geopereerd is aan de steekverwonding. Er is onder meer een stent geplaatst. De benadeelde partij zal zijn gehele leven antistollingsmedicijnen moeten blijven slikken als gevolg van de geplaatste stent, hetgeen consequenties zal hebben voor bepaalde beroepen en sportbeoefening. Zijn wens om zanger te worden, heeft de benadeelde partij moeten opgeven. De benadeelde partij heeft ten gevolge van de operatie een litteken van ongeveer tien centimeter lang in de hals opgelopen. Hij is onder behandeling bij een fysiotherapeut ter voorkoming van weefselverklevingen in het wondgebied. Hij is angstig om zich te bewegen en kan zich minder goed concentreren.
Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 8.708,00 billijk als vergoeding van de thans geleden immateriële schade. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat een levensreddende operatie heeft plaatsgevonden, dat de benadeelde partij nog steeds in zijn functioneren wordt beperkt en dat hij een ontsierend litteken heeft opgelopen.
Conclusie
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering tot schadevergoeding geheel toewijzen. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 mei 2022, omdat de schade op die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten behoeve van [slachtoffer] aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.977,80, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, waarbij de rechtbank bij niet volledige betaling en/of verhaal het maximale aantal dagen gijzeling zal bepalen op 93 dagen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
10. De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (VIJF) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel toe tot een bedrag van € 10.977,80, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.977,80, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 93 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen. Dit vonnis is gewezen door
mr. B.W. Mulder, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Stein en mr. C. de Beer, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 augustus 2022.