3.10.Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat tijdens het nader gehoor op 14 oktober 2021 geen gebruik is gemaakt van een registertolk in de Punjabi-taal. De rechtbank is echter van oordeel dat dit geen gebrek oplevert. Ten aanzien van het nader gehoor gaat verweerders (onder 3.3. weergegeven) argument betreffende ‘vereiste spoed’, inclusief verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 18 maart 2015, namelijk wel op en op pagina 4 van het verslag van het nader gehoor is deugdelijk vastgelegd dat gebruik is gemaakt van een niet-registertolk, omdat er geen registertolk in die taal tijdig beschikbaar was voor de IND. Verder geldt dat eiser de juistheid van de vertolking door deze tolk niet op concrete punten heeft bestreden. In het vervolg van de uitspraak gaat de rechtbank in op het bestreden besluit voor zover dat is gebaseerd op de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor (en het – niet door eiser bestreden – aanmeldgehoor Dublin op 13 juli 2018).
4. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte zijn werkzaamheden voor de Pakistaanse geheime dienst en zijn problemen met de Taliban als gevolg daarvan, ongeloofwaardig acht. Eiser voert hiertoe aan dat, voor zover verweerder meent dat hij onvoldoende informatie over (de moord op) [persoon A] heeft overgelegd, er gelet op zijn verklaringen en op de inhoud van het overgelegde (vertaalde) krantenartikel voldoende grond bestaat voor het laten opstellen van een individueel ambtsbericht. Eiser voert hiertoe verder aan dat verweerder ten onrechte stelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vermomming die hij droeg tijdens het achtervolgen van Talibanleden niet vreemd is. Het is een feit van algemene bekendheid dat in Pakistan mannen op straat lopen met hoofdbedekking. Eiser voert hiertoe voorts aan dat verweerder ten onrechte zijn motivatie om [persoon A] te helpen ongeloofwaardig vindt. Eiser heeft dit uit vaderlandsliefde gedaan en hij betreurt het dat verweerder meent dat iedereen die voor zijn land of uit hoofde van zijn beroep zijn leven waagt, dit niet doet om anderen te helpen of uit ideële overtuiging, maar alleen voor het geld. Eiser voert hiertoe ten slotte aan dat hij telkens heeft verklaard dat hij werd vervolgd door de Taliban en dat zijn moeder eveneens door de Taliban werd lastiggevallen. In het verleden heeft eiser de Sipah-e-Sahaba en de Taliban door elkaar gebruikt, omdat het beide terroristische groeperingen zijn die in Pakistan worden aangeduid onder de noemer ‘Taliban’, aldus eiser.
5. Verweerder heeft ongeloofwaardig geacht dat eiser voor de Pakistaanse geheime dienst heeft gewerkt (element 2).
5.1.1.Verweerder heeft eiser in dit verband tegengeworpen dat hij met zijn verklaringen er niet in is geslaagd te overtuigen over het bestaan van [persoon A] , laat staan dat hij voor deze persoon gewerkt heeft. Verweerder heeft hiertoe gesteld dat eiser geen stukken heeft overgelegd die zijn verklaringen over [persoon A] onderbouwen, terwijl eiser wel heeft verklaard dat er zeker informatie over [persoon A] te vinden is in openbare bronnen. Nader onderzoek door verweerder naar [persoon A] heeft volgens verweerder ook niets opgeleverd.
5.1.2.Deze tegenwerping berust naar het oordeel van de rechtbank niet op een deugdelijke motivering en is evenmin zorgvuldig voorbereid. Verweerder heeft hierbij namelijk onvoldoende rekening gehouden met het feit, zoals door eiser terecht is opgemerkt, dat [persoon A] (volgens het relaas van eiser) in 1998 is vermoord en dat het internet in Pakistan in die tijd, qua gebruik en inhoud, niet vergelijkbaar is met het internet van tegenwoordig. Dat er op het internet niets over een (volgens het relaas van eiser) ruim drieëntwintig jaar geleden in (een vallei in) Pakistan vermoorde man te vinden is, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet de conclusie dat eiser het bestaan van [persoon A] niet aannemelijk heeft gemaakt. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat onder ‘openbare bronnen' niet slechts internet wordt verstaan, maar ook krantenartikelen uit die periode (waarvan er ten tijde van het bestreden besluit één – zij het onvertaald – door eiser was overgelegd). Verder heeft de rechtbank hierbij betrokken dat verweerder bij gebreke van stukken die het asielrelaas onderbouwen, de geloofwaardigheid van de gegeven verklaringen aan de hand van geloofwaardigheidsindicatoren heeft te beoordelen. Dat is met betrekking tot de verklaringen van eiser over [persoon A] niet (kenbaar) gebeurd. Dit, terwijl eiser wel het nodige over de persoon van [persoon A] , zoals over zijn functie, gezin, afkomst, religie en woonplaats, maar bijvoorbeeld ook over hun ontmoetingen en vriendschap, heeft verklaard.
5.2.1.Verweerder heeft eiser in dit verband verder tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over wanneer hij zijn werkzaamheden in zijn eigen textielbedrijf heeft beëindigd. In de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor heeft eiser volgens verweerder namelijk vermeld dat hij tot 1998 in het bedrijf heeft gewerkt, terwijl hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij het bedrijf tot 1997 had.
5.2.2.Nog daargelaten dat de relevantie van deze tegenwerping voor de beoordeling van element 2 de rechtbank ontgaat – immers, eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij tegelijkertijd voor [persoon A] en voor zijn eigen textielbedrijf heeft gewerkt en dit is door verweerder niet ongeloofwaardig bevonden – is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat zijn verklaringen op dit punt tegenstrijdig zijn. Eiser heeft tijdens het nader gehoor (p. 18 van het rapport nader gehoor) verduidelijkt dat hij in 1995, 1996 en 1997 zaken heeft gedaan voor zijn bedrijf, dat vanaf 1998 zijn leven in gevaar is geraakt en dat hij toen zijn bedrijf heeft overgedragen aan zijn broer. Deze verklaring wijkt niet af van de (door verweerder bedoelde) correctie van eiser op het aanmeldgehoor, die luidt dat eiser tot 1998 zelf fysiek in zijn bedrijf heeft gewerkt en dat daarna zijn broer het bedrijf voor hem heeft waargenomen.
5.3.1.Verweerder heeft eiser in dit verband voorts tegengeworpen dat eiser opmerkelijk en niet overtuigend heeft verklaard over zijn werkzaamheden voor de geheime dienst. Verweerder heeft hiertoe gesteld dat de door eiser geschetste gang van zaken rechtstreeks uit een misdaadroman lijkt te komen en dat niet valt in te zien dat de overheid in Pakistan op een dergelijke manier de bewegingen van een groepering als de Taliban monitort.
5.3.2.Deze tegenwerping berust naar het oordeel van de rechtbank evenmin op een deugdelijke motivering. Verweerder heeft namelijk nagelaten om behoorlijk uit te leggen waarom hij meent dat de door eiser geschetste gang van zaken, in het licht van de periode waarin de gebeurtenissen zich afspeelden (1997 en 1998), zo opmerkelijk is dat er geen geloof aan kan worden gehecht. In dit verband is van belang dat verweerder zijn standpunt niet heeft onderbouwd met verwijzingen naar objectieve bronnen (over de werkwijze van de Pakistaanse geheime dienst), waardoor deze tegenwerping een zodanig subjectief karakter draagt dat het bestreden besluit hierop niet (mede) kan worden gebaseerd.
5.4.1.Verweerder heeft eiser in dit verband ten slotte tegengeworpen dat eiser summier heeft verklaard over zijn motieven om voor de geheime dienst te gaan werken. Verweerder heeft hiertoe gesteld dat van iemand die zichzelf en zijn leven dermate in gevaar brengt door te gaan spioneren voor de geheime dienst, mag worden verwacht dat hij uitgebreider kan verklaren over zijn motieven hiervoor dan eiser heeft gedaan.
5.4.2.Ook deze tegenwerping berust naar het oordeel van de rechtbank niet op een deugdelijke motivering en evenmin op een zorgvuldige voorbereiding. Eiser heeft in dit kader namelijk niet alleen verklaard dat hij werkzaamheden voor de geheime dienst is gaan verrichten uit liefde voor zijn land en vanuit ideëel oogpunt, maar ook dat hij dit heeft gedaan omdat hij hiervoor werd gevraagd door zijn goede vriend [persoon A] . Laatstgenoemde verklaring van eiser heeft verweerder niet betrokken bij deze tegenwerping, hetgeen wel had gemoeten. Door deze verklaringen over de motieven niet in combinatie met elkaar te bezien, ontbeert deze tegenwerping een behoorlijke uitleg.