ECLI:NL:RBDHA:2022:8667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.16209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, die om anonimiteit verzoekt, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag, conform de Dublinverordening. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden overgedragen aan Italië voordat op haar beroep was beslist.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van onverwijlde spoed, omdat het beroep van verzoekster niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kon worden behandeld. De rechter heeft het belang van verzoekster om aanwezig te zijn bij de behandeling van haar beroep zwaarder laten wegen dan het belang van de staatssecretaris om verzoekster over te dragen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat het bestreden besluit is geschorst en verzoekster in Nederland mag blijven totdat haar beroep is behandeld.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 759,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt op de website van de Rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.16209

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Kwee),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië daarvoor verantwoordelijk is.
Verzoekster heeft beroep (NL22.16208) ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat zij niet wordt overgedragen voordat op het beroep is beslist.
De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak buiten zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. De asielaanvraag van verzoekster is niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat een andere lidstaat daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Deze verordening stelt een termijn waarbinnen verzoekster dient te worden overgedragen aan de ontvangende lidstaat. De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroep van verzoekster niet kan worden behandeld binnen deze uiterste overdrachtstermijn. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoekster om bij de behandeling van haar beroep aanwezig te zijn zwaarder dan het belang van verweerder om verzoekster daarvóór al over te dragen. De voorzieningenrechter zal dan ook bij wijze van ordemaatregel het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toewijzen op de hierna te melden wijze. De voorzieningenrechter weegt hierbij mee dat de rechtbank voornemens is om het beroep op korte termijn, te weten op 20 oktober 2022, op zitting te behandelen en dat de uiterste overdrachtstermijn ten gevolge van deze uitspraak wordt gestuit.
4. De voorzieningenrechter ziet in de toewijzing van het verzoek aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 759,- bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoekster de behandeling van haar beroep (zaak met nummer NL22.16208) in Nederland mag afwachten;
 veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten ter hoogte van € 759,- (zevenhonderdnegenenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.