ECLI:NL:RBDHA:2022:8667
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, die om anonimiteit verzoekt, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag, conform de Dublinverordening. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij niet zou worden overgedragen aan Italië voordat op haar beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van onverwijlde spoed, omdat het beroep van verzoekster niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kon worden behandeld. De rechter heeft het belang van verzoekster om aanwezig te zijn bij de behandeling van haar beroep zwaarder laten wegen dan het belang van de staatssecretaris om verzoekster over te dragen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat het bestreden besluit is geschorst en verzoekster in Nederland mag blijven totdat haar beroep is behandeld.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 759,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt op de website van de Rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.