De Raad verzoekt het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn al op zeer jonge leeftijd getuige geweest van huiselijk geweld, zowel verbaal als fysiek, tussen de moeder en de vader en later tussen de moeder en andere partners. De moeder heeft bij herhaling verkeerde keuzes gemaakt en heeft de kinderen daarmee blootgesteld aan onveilige situaties. Ook hebben er heftige ruzies plaatsgevonden tussen de moeder en oma (moederszijde). In april 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , na een geweldsincident tussen de ouders, met spoed in crisispleeggezinnen geplaatst. Sinds juli 2020 verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een netwerkpleeggezin, bij oma moederszijde.
De moeder kampt met eigen problematiek, waaronder traumagerelateerde klachten en depressieve gevoelens. Zij heeft herbelevingen, slaapproblemen en stemmingswisselingen. De moeder is zodanig in beslag genomen door haar eigen problemen dat zij bij herhaling fysiek en emotioneel afwezig is. Het lukt haar niet om in de opvoeding structuur en begrenzing te bieden. Deze problemen hebben nog in oktober 2021 geleid tot een suïcidepoging. De Raad maakt zich zorgen dat de moeder onvoldoende lijkt in te zien dat zij eerst aan zichzelf moet werken, voorspelbaar moet zijn en emotioneel en fysiek beschikbaar dient te zijn voor de kinderen. Gedurende de ondertoezichtstelling is het niet gelukt om de opvoedingsomgeving van de kinderen veilig te krijgen. Het lukt de moeder niet om weerbaar te zijn tegen spanningen in de familiesfeer, waardoor ook steeds weer ruzies en incidenten plaatsvinden met oma moederszijde. Er is bij de moeder sprake van een patroon van wisselend afspraken nakomen en herhaaldelijk volledig uit contact treden, waardoor de ingezette hulpverlening -zo daar aan wordt meegewerkt - slechts kortdurend een positief effect heeft.
Er is ook sprake van problematiek bij de kinderen. De Opvoedpoli heeft bij [minderjarige 1] trauma- en hechtingsproblematiek vastgesteld als gevolg van de blootstelling aan huiselijk geweld en spanningen tussen zowel de ouders onderling als tussen de moeder en de grootmoeder moederszijde. [minderjarige 2] is nog te jong voor een dergelijke diagnose, maar ook bij hem wordt een bovengemiddelde opvoedbehoefte gezien. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] worden nog onverkort in hun ontwikkeling bedreigd. Bij beide kinderen wordt ook onrust en onzekerheid gezien over waar zij mogen opgroeien en verblijven.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een stabiele opvoeder nodig, die veiligheid, structuur en voorspelbaarheid biedt en die tegemoet kan komen aan hun “rugzakjes”. De Raad heeft onder verwijzing naar het onderzoeksrapport aangevoerd dat de moeder sinds de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen onvoldoende heeft kunnen profiteren van de ingezette hulpverlening, en dat de verwachting niet meer reëel is dat zij in staat zal zijn hun het vereiste bovengemiddelde opvoedklimaat te bieden. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is het nu van belang dat zij, mede gelet op hun jonge leeftijd, duidelijkheid krijgen over plek waar zij de komende periode zullen opgroeien.