ECLI:NL:RBDHA:2022:8633
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van mvv-vereiste en belangenafweging onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een Kaapverdische vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel verblijf als gezinslid bij haar referent, haar echtgenoot. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij de belangenafweging tussen het recht op gezinsleven van eiseres en referent en het Nederlands algemeen belang heeft beoordeeld.
De rechtbank overwoog dat er weliswaar gezinsleven bestaat tussen eiseres en referent, maar dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve of subjectieve belemmeringen zijn voor eiseres en referent om hun gezinsleven in Kaapverdië uit te oefenen. Eiseres had aangevoerd dat de medische situatie van referent onvoldoende was meegewogen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken in zijn besluitvorming. De rechtbank stelde vast dat de zorg die eiseres voor referent zegt te moeten bieden niet exclusief door haar kan worden vervuld en dat er alternatieven zijn voor de noodzakelijke zorg.
De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste, ook niet vanwege de coronamaatregelen, en dat haar beroep ongegrond is. De uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, in aanwezigheid van mr. A.A. Faulborn, griffier.