Op 5 augustus 2022 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak kwam voort uit een verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming, ingediend op 26 juli 2022, waarin acute onveiligheid werd gesteld als gevolg van het alcoholgebruik en de agressie van de vader. De kinderrechter oordeelde dat de minderjarigen, die tot dat moment in Nederland waren ingeschreven, voorlopig onder toezicht moesten worden gesteld en dat een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening noodzakelijk was. De ouders, die niet verschenen op de zitting, betwistten de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de onderbouwing van de zorgen, maar de kinderrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor acute onveiligheid. De beslissing werd genomen in het belang van de minderjarigen, waarbij de kinderrechter benadrukte dat de ouders zich hulpvermijdend opstelden en dat er geen zicht was op de veiligheid van de kinderen. De Raad werd niet veroordeeld in de proceskosten, en de ouders moesten hun eigen kosten dragen.