ECLI:NL:RBDHA:2022:8601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/632877 / JE RK 22-1561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van acute onveiligheid

Op 5 augustus 2022 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak kwam voort uit een verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming, ingediend op 26 juli 2022, waarin acute onveiligheid werd gesteld als gevolg van het alcoholgebruik en de agressie van de vader. De kinderrechter oordeelde dat de minderjarigen, die tot dat moment in Nederland waren ingeschreven, voorlopig onder toezicht moesten worden gesteld en dat een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening noodzakelijk was. De ouders, die niet verschenen op de zitting, betwistten de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en de onderbouwing van de zorgen, maar de kinderrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor acute onveiligheid. De beslissing werd genomen in het belang van de minderjarigen, waarbij de kinderrechter benadrukte dat de ouders zich hulpvermijdend opstelden en dat er geen zicht was op de veiligheid van de kinderen. De Raad werd niet veroordeeld in de proceskosten, en de ouders moesten hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/632877 / JE RK 22-1561
Datum uitspraak: 5 augustus 2022

Beschikking van de kinderrechter

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 26 juli 2022 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:
-
[minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] (Bulgarije),
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2019 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
en
[de vrouw]
hierna te noemen: de moeder,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
volgens de BRP-registratie beiden wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. P. Celikkal, gevestigd te Den Haag,
en

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking van 26 juli 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld van 26 juli 2022 tot 8 augustus 2022 en is voor diezelfde duur een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van:
- voornoemde beschikking van 26 juli 2022;
- het verzoekschrift met bijlagen;
- het verweerschrift, ingekomen op 4 augustus 2022.
Op 5 augustus 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- mr. P. Celikkal namens de ouders.
De ouders zijn opgeroepen voor de zitting en niet verschenen.

Verzoek

De Raad verzoekt een voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van drie maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing in voorziening voor pleegzorg voor dezelfde duur. De Raad meent in reactie op het verweerschrift van de ouders dat de Nederlandse rechter bevoegd is. Het verzoek van de Raad is verder als volgt gemotiveerd.
Op dit moment is er sprake van acute onveiligheid van de minderjarigen vanwege het alcoholgebruik van de vader en zijn agressie. De minderjarigen lijken stelselmatig getuige en slachtoffer te zijn van huiselijk geweld van de vader richting hen en de moeder. De vader en de moeder zijn niet in staat om de veiligheid van de minderjarigen te waarborgen en er zijn signalen dat de minderjarigen worden verwaarloosd. Bij [minderjarige 1] wordt gezien dat hij heel volwassen overkomt voor zijn leeftijd en een zorgende houding aanneemt. Om [minderjarige 2] zijn er na een huisbezoek zorgen wat betreft zijn basale verzorging en hygiëne.
De moeder wil of kan de minderjarigen niet uit deze situatie halen en hulpverlening in het vrijwillige kader is onvoldoende toereikend gebleken. De zorgen worden niet erkend en veiligheidsafspraken maken is niet mogelijk gebleken. Er is mogelijk een patroon aanwezig waarbij het gezin de hulpverlening wil vermijden door de deur niet open te doen, een verkeerd adres op te geven of te zeggen dat zij naar Bulgarije zijn vertrokken. Daarbij komt dat de het gezin sinds 22 juli jl. onvindbaar is. Hulpverlening in een gedwongen kader is nodig omdat de ouders op dit moment niet bereid zijn om hulp te aanvaarden in het belang van de minderjarigen en om in gesprek te komen de ouders. Met de kinderbeschermingsmaatregelen worden de mogelijkheden vergroot om het gezin op te sporen en de minderjarigen veilig te stellen. Een neutrale plaatsing is nodig om vanuit rust te onderzoeken wat nodig is voor de minderjarigen om veilig te kunnen opgroeien. Binnen het netwerk is een plaatsing voorlopig niet mogelijk omdat het onduidelijk is welke rol het netwerk speelt bij de huidige verdwijning van het gezin en zodat er voldoende tijd is voor een zorgvuldige screening.

Verweer

Namens de ouders stelt de advocaat allereerst dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek. De gewone verblijfplaats van de minderjarigen is niet langer gelegen in Nederland. De minderjarigen en de moeder zijn inmiddels gevestigd in Bulgarije. De vader blijft mogelijk in Nederland wegens financiële redenen. Het is altijd al de bedoeling van het gezin geweest om terug te keren naar Bulgarije en de verzoeken van de Raad hebben dit proces slechts versneld. De minderjarigen gaan daar na de zomervakantie naar school, de vader zal de minderjarigen uitschrijven in Nederland en de ouders hebben twee huizen en een auto daar. Er zijn voldoende omstandigheden om aan te nemen dat het gezin niet meer terug zal keren en dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is gewijzigd naar Bulgarije.
Als de kinderrechter toch van oordeel is dat haar rechtsmacht toekomt, zijn de ouders van mening dat de verzoeken van de Raad afgewezen moeten worden. De verzoeken zijn niet voldoende concreet gemotiveerd en bevatten aantoonbare onwaarheden. Daarnaast is niet duidelijk geworden of, en zo ja, welke hulp in een vrijwillig kader in het verleden is ingezet. Dit is een randvoorwaarde om te kunnen stellen dat dit kader ontoereikend is gebleken. De ouders erkennen dat de minderjarigen geleden hebben onder het alcoholgebruik van de vader en dat er hierdoor spanningen zijn ontstaan, maar zij betwisten dat sprake is geweest van geweld vanuit de vader, of dat de minderjarigen zijn verwaarloosd of mishandeld. De minderjarigen zijn nooit onveilig geweest in de thuissituatie en er zijn verder geen zorgsignalen. De ouders betwisten dat het gedrag van de vader een risico vormt voor het gezin en daarvoor zijn bovendien andere mogelijkheden om vader al dan niet gedwongen te helpen. Het gezin heeft een steunend netwerk in Bulgarije en in Nederland en aan dit gegeven is de Raad ten onrechte voorbij gegaan. De advocaat concludeert dat er geen acute zorgen zijn, dat er door de Raad niet zorgvuldig onderzoek is gedaan en de zorgen niet zijn onderbouwd met objectiveerbare bewijsmiddelen.
De ouders menen tot slot dat de Raad onnodig een juridische procedure is gestart en de kinderrechter niet zorgvuldig en volledig heeft geïnformeerd. Zij zijn hierdoor onnodig geconfronteerd met juridische kosten en verzoeken om de Raad te veroordelen in de kosten van dit geding.

Beoordeling

Bevoegdheid
De kinderrechter stelt voorop dat ingevolge artikel 8 lid 1 Brussel II-bis Verordening ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. De vraag die de kinderrechter daarom moet beantwoorden is of de minderjarigen op 26 juli 2022, de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift, hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
De kinderrechter overweegt als volgt. [minderjarige 1] woont blijkens de stukken bijna zes jaar en derhalve het grootste deel van zijn leven in Nederland. [minderjarige 2] is geboren in Nederland en woont hier vanaf zijn geboorte. Hieruit volgt dat de minderjarigen maatschappelijk de nauwste verbindingen met Nederland hebben. De minderjarigen zijn ook – net als de ouders – in Nederland ingeschreven en tussen partijen is niet in geschil dat zij in ieder geval tot 22 juli 2022 hun hoofdverblijfplaats hadden in Nederland. De ouders stellen dat zij hun al langer bestaande emigratieplannen hebben uitgevoerd en de gewone verblijfplaats van de minderjarigen zeer recent is gewijzigd, maar de minderjarigen staan tot op heden nog ingeschreven in Nederland. Er zijn daarnaast geen stukken overgelegd ter onderbouwing van het standpunt dat de moeder definitief met de minderjarigen in Bulgarije is gevestigd. De kinderrechter leidt dan ook uit de omstandigheden af dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland was op 26 juli 2022. Dat de minderjarigen op dat moment feitelijk in Bulgarije waren, maakt dat niet anders. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat zij op grond van het bepaalde in artikel 8 lid 1 Brussel II-bis Verordening dan ook bevoegd is om van het verzoek van de Raad kennis te nemen. Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek is Nederlands recht van toepassing.
Inhoudelijk
Op grond van de informatie, zoals die is gebleken uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen en het besprokene ter zitting, komt de kinderrechter tot het oordeel dat het noodzakelijk is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , hangend een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of de ondertoezichtstelling geboden is, voorlopig onder toezicht worden gesteld.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is dat de machtiging tot uithuisplaatsing, hangend een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of de uithuisplaatsing geboden is, wordt verleend. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat voldoende gebleken is dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden aanwezig zijn. De gecertificeerde instelling zal dan ook voorlopig worden gemachtigd – zulks in afwachting van het rapport en advies van de Raad – om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat de zorgen die voortkomen uit de politiemeldingen hebben geleid tot de spoedmaatregelen. Anders dan de advocaat namens de ouders heeft betoogd, ziet de kinderrechter voldoende ondersteuning in het dossier voor de stelling van de Raad dat de thuissituatie van de minderjarigen acuut onveilig is vanwege het alcoholgebruik van de vader en de spanningen en het huiselijk geweld dat dit tot gevolg heeft. [minderjarige 1] heeft – op zijn jonge leeftijd – zelf tweemaal naar de politie/CIT gebeld vanwege een onhoudbare thuissituatie en voorts is hij getuige geweest van het bezoek van de vader bij de spoedeisende hulp van het ziekenhuis in verband met zijn overmatig alcoholgebruik. De minderjarigen zijn gelet op de meldingen al langere tijd getuige van het overmatig alcoholgebruik van de vader en tijdens de huisbezoeken is gezien dat de vader een stevig alcoholprobleem heeft. De vader heeft hulp gehad vanuit de Brijder, maar deze hulp is vroegtijdig gestopt waardoor de zorgen in de thuissituatie blijven bestaan. In tegenstelling tot de ouders, ziet de kinderrechter op grond van het voorgaande wel een acute bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen. Het gaat om jonge kinderen die in een onveilige opvoedomgeving verblijven en waarbij de ouders zich (hulp)vermijdend opstellen. Doordat de ouders niet in gesprek gaan met de hulpverlening, zich niet houden aan veiligheidsafspraken en zich op dit moment zelfs volledig onttrekken aan het zicht van instanties, is er thans geen zicht op de veiligheid van de minderjarigen.
Het is noodzakelijk dat er de komende periode verder onderzoek wordt gedaan naar de ontwikkeling van de minderjarigen. De kinderrechter acht het in het belang van de minderjarigen dat de jeugdbeschermer betrokken is en zo nodig contact opneemt met de Centrale Autoriteiten van Bulgarije. In het raadsonderzoek kan tevens onderzocht worden of de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen zal wijzigen. Onderzoek naar de veiligheid van de minderjarigen zal indien mogelijk – gelet op de signalen van onveiligheid en het onttrekken van de minderjarigen aan het zicht van de hulpverlening – vanuit een rustige en neutrale plek voor hen moeten plaatsvinden en daarom zal de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlenen. Daarbij weegt de kinderrechter mee dat een patroon lijkt te bestaan waarbij de ouders zich onttrekken aan de hulpverlening en hiermee zorgvuldig onderzoek naar de veiligheid van de minderjarigen bemoeilijken.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de Raad niet wordt veroordeeld in de proceskosten en dat de ouders hun eigen proceskosten dragen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van 8 augustus 2022 tot 26 oktober 2022 voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west;
en
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2022 door mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 augustus 2022.
Voor zover deze beschikking betrekking heeft op de machtiging tot uithuisplaatsing, kan hoger beroep worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.