ECLI:NL:RBDHA:2022:8600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.15378
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ophouding en gebruik van handboeien bij overbrenging van vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Indonesische nationaliteit, werd op 17 juli 2022 om 12:15 uur opgehouden op basis van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). Tegen deze ophouding heeft de eiser op 9 augustus 2022 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend en partijen hebben toestemming verleend om het beroep schriftelijk te behandelen. De rechtbank heeft het onderzoek op 17 augustus 2022 gesloten.

De eiser betoogde dat de toelichting op het gebruik van handboeien bij zijn overbrenging naar een verhoorplaats ontbrak in het proces-verbaal. Dit gebrek zou volgens de eiser moeten leiden tot de onrechtmatigheid van de overbrenging en ophouding. De rechtbank oordeelde dat de vereiste feitelijke toelichting inderdaad ontbrak in het proces-verbaal, waar enkel vluchtgevaar werd vermeld zonder verdere onderbouwing. Echter, in het verweerschrift werd alsnog voldoende onderbouwd waarom handboeien zijn gebruikt, namelijk vanwege het vluchtgevaar en de omstandigheden van het vervoer.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Wel werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 759,-. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier N.H. de Zeeuw, en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15387

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Eiser is op 17 juli 2022 om 12:15 opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. [1]
Eiser heeft hiertegen op 9 augustus 2022 beroep ingesteld en heeft daarbij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend het beroep schriftelijk te behandelen. De rechtbank heeft het onderzoek op 17 augustus 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Indonesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1977.
2. Uit artikel 93, eerste lid, van de Vw volgt dat de ophouding zoals bedoeld in artikel 50, derde lid, van de Vw voor de toepassing van artikel 8:1 van de Awb [2] gelijk wordt gesteld met een besluit. Op grond van artikel 7:1 van de Awb staat hiertegen rechtstreeks beroep open.
3. Eiser voert aan dat in strijd met de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (de Ambtsinstructie) onvoldoende is toegelicht waarom het gebruik van handboeien nodig was bij de overbrenging van eiser naar een plaats bestemd voor verhoor. Dit is een gebrek dat volgens eiser dient te leiden tot de onrechtmatigheid van de overbrenging en ophouding.
4. Op grond van artikel 22, eerste en tweede lid, van de Ambtsinstructie kan de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen als de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar ontvluchting. Ingevolge het derde lid kunnen de in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden slechts gelegen zijn in de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt.
5. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat in het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/overdracht de vereiste feitelijke toelichting ontbreekt waarom in eisers geval gebruik is gemaakt van handboeien. Volstaan is met het vermelden van het bestaan van vluchtgevaar, zonder te vermelden uit welke feiten en omstandigheden dit kon worden afgeleid. De ophouding bevat daarom in zoverre een gebrek. Eerst in het verweerschrift is toegelicht dat de handboeien zijn aangelegd met het oog op het vluchtgevaar, omdat de dienstauto waarmee eiser in eerste instantie werd vervoerd niet was uitgerust met voorzieningen ten behoeve van het vervoer van arrestanten. Daarnaast had eiser tijdens de adrescontrole geprobeerd zich schuil te houden. Eenmaal aangekomen op het politiebureau is eiser in een voertuig geplaatst dat wel is toegerust op het vervoer van arrestanten. De handboeien zijn toen verwijderd. Verweerder heeft met deze aanvullende motivering alsnog voldoende onderbouwd waarom gebruik is gemaakt van de handboeien tijdens de overbrenging en daarmee voldaan aan artikel 22 van de Ambtsinstructie.
6. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
7. Gelet op het onder 5 geconstateerde gebrek, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-
(zevenhonderdnegenenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.