ECLI:NL:RBDHA:2022:8599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/632945 / JE RK 22-1578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp van een minderjarige

Op 5 augustus 2022 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, geboren in 2007, die onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland. Het verzoek tot machtiging voor uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp is ingediend naar aanleiding van ernstige zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige zich onttrekt aan hulpverlening en dat er risico's zijn met betrekking tot criminele activiteiten en middelengebruik. De moeder was niet aanwezig bij de zitting, terwijl de vader als informant optrad. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord, die zich verzet tegen de uithuisplaatsing, maar de kinderrechter oordeelt dat een gesloten setting noodzakelijk is voor stabilisatie en behandeling. De kinderrechter heeft het verzoek toegewezen voor een periode van drie maanden, met de mogelijkheid tot tussentijdse toetsing van de situatie. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2022, met een schriftelijke uitwerking op 25 augustus 2022.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/632945 / JE RK 22-1578
Datum uitspraak: 5 augustus 2022

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp

in de zaak naar aanleiding van het op 27 juli 2022 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. L.E. Buiting, gevestigd te Gouda.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1]
De kinderrechter merkt als informant aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .

Het procesverloop

Bij beschikking van 27 juli 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is het verzoek om toepassing te geven aan het bepaalde in 800, derde lid, en 809, derde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) afgewezen en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- voornoemde beschikking van 27 juli 2022;
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de instemmingsverklaring van 1 augustus 2022 van een gedragswetenschapper als bedoeld
in artikel 6.1.2, zesde lid, van de Jeugdwet, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren
heeft onderzocht.
Op 5 augustus 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [minderjarige] met haar advocaat;
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
De moeder – met bericht van verhindering – en de vader, hoewel daartoe opgeroepen, zijn niet verschenen ter zitting.
[minderjarige] is voorafgaand aan de zitting ook afzonderlijk door de kinderrechter gehoord, in het bijzijn van haar advocaat.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de periode van zes maanden. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, blijkens de stukken en het besprokene ter zitting, als volgt gemotiveerd.
Er zijn grote zorgen om de veiligheid van [minderjarige] . Zij pas veertien jaar oud en laat grenzeloos en zelfbepalend gedrag zien. [minderjarige] onttrekt zich aan de hulpverlenging en aan het gezag van de moeder. In juli jl. is [minderjarige] op een open groep van [verblijfplaats] geplaatst en met haar zijn bij aanvang van de plaatsing afspraken gemaakt voor tijdens haar verblijf daar. [minderjarige] heeft -ondanks meerdere kansen daartoe- herhaaldelijk laten zien dat zij zich niet aan de afspraken kan houden. Het vermoeden bestaat bij de gecertificeerde instelling dat [minderjarige] op momenten sociaal wenselijk gedrag laat zien waarna zij weer haar eigen gang gaat. Vanuit de onduidelijkheid en afwijzing waar [minderjarige] mee te maken heeft gehad, is voorspelbaarheid van groot belang. De gestelde doelen in het kader van de ondertoezichtstelling zijn niet behaald en de zorgen nemen toe. Er is geen zicht op [minderjarige] en haar vriendengroep. Zij gaat mogelijk om met jongeren die zich bezig houden met criminele activiteiten. Daarnaast bestaat vanwege uitlatingen van [minderjarige] het vermoeden dat zij zelf ook criminele activiteiten uitvoert. Verder zijn er zorgen over het alcoholgebruik van [minderjarige] , blowen en over het hebben van onveilige seks. De nodige behandeling om de zorgen over de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te nemen komt in de open setting niet van de grond. De Waag heeft laten weten geen draagkracht te zien bij de moeder en [minderjarige] voor systeembehandeling, hetgeen [verblijfplaats] als voorwaarde stelt voor een succesvolle plaatsing op de groep, en individuele behandeling voor [minderjarige] is niet mogelijk gelet op de onrustige en onveilige omstandigheden voor [minderjarige] . [minderjarige] heeft coping strategieën door te vermijden en zelf te bepalen. Er moet volgens de Waag eerst gezocht worden naar een beschermende omgeving en duidelijkheid over haar perspectief komen voordat individuele behandeling ingezet kan worden. Concluderend stelt de gecertificeerde instelling dat de komende maanden rust moet komen voor [minderjarige] zodat zij kan stabiliseren, er meer zicht komt op haar en gezocht kan worden naar haar perspectief.
In reactie op het (subsidiaire) verzoek van de advocaat om het verzoek in duur te beperken tot een periode van drie maanden heeft de jeugdbeschermer verklaard dat zij te maken heeft met wachtlijsten, maar dat zij [minderjarige] wel gunt om een tussentijdse toetsing door de rechtbank te laten plaatsvinden.
Door en namens [minderjarige] is verweer gevoerd tegen het verzoek. [minderjarige] meent dat verblijf in een gesloten seting niet noodzakelijk is. [minderjarige] zal zich niet onttrekken aan de jeugdzorg die zij nodig heeft en er zijn geen signalen dat zij door anderen daaraan wordt onttrokken. [minderjarige] wil hulp en behandeling krijgen en dit kan in een open setting. Door omstandigheden buiten de macht van [minderjarige] is behandeling nog niet van de grond gekomen. Daarbij komt dat [minderjarige] in het verleden heeft laten zien dat zij in staat is om een ommekeer in haar gedrag te bewerkstelligen en dit zal nu weer gebeuren als zij een kans krijgt. Uit het rapport van de Waag blijkt bovendien dat het voor [minderjarige] belangrijk is dat zij weet waar zij een langere periode zal blijven en dit is in tegenspraak met opnieuw een overplaatsing. [minderjarige] wil graag in haar huidige omgeving blijven waar zij ook naar haar school kan gaan en haar vriendinnen kan blijven zien. Zij verzoekt daarom om afwijzing van het verzoek en subsidiair om de duur van de periode te beperken tot een periode van drie maanden.

Beoordeling

De kinderrechter stelt vast dat de moeder niet bereid is zich te doen horen, zodat het horen van deze persoon op grond van artikel 6.1.10, eerste lid onder a, Jeugdwet achterwege kan blijven.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp die zij nodig heeft onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Daarbij overweegt de kinderrechter in het bijzonder dat zij ziet dat [minderjarige] van goede wil is en haar best wil doen om de plaatsing op de open groep te laten slagen. Tegelijkertijd ziet de kinderrechter ook ernstige zorgen rondom de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] . Het gaat al langere tijd niet goed met [minderjarige] . [minderjarige] blijft – tegen alle afspraken in – langere tijd weg van de groep en er is geen zicht op haar waardoor haar veiligheid niet kan worden ingeschat. Daarnaast zijn er zorgen over het middelengebruik van [minderjarige] (blowen en alcohol), mogelijke criminele activiteiten en haar sociale en seksuele contacten. Er is een patroon ontstaan waarbij [minderjarige] ervoor kiest om zelf te bepalen of om te vermijden. [minderjarige] wil dit patroon doorbreken met behandeling maar vanuit de gecertificeerde instelling en de Waag is aangegeven dat eerst rust moet ontstaan in de opvoedomgeving van [minderjarige] en dat zij moet stabiliseren, voordat behandeling kan worden opgestart. [minderjarige] heeft in de open setting meerdere kansen gehad om te laten zien dat zij kan meewerken met de hulpverlening en zij zich aan de afspraken kan houden, maar dit is helaas niet gelukt. De kinderrechter vindt het belangrijk dat de behandeling voor [minderjarige] zo snel als mogelijk kan worden opgestart en sluit aan bij het standpunt van de gecertificeerde instelling dat zij eerst tot rust moet komen in een gesloten setting waar haar duidelijkheid en structuur geboden wordt. Vanuit die veilige omgeving kan gekeken worden naar het perspectief van [minderjarige] . [minderjarige] en de gecertificeerde instelling moeten de komende periode nog veel werk verrichten om een goed plan op te stellen voor de toekomst. De kinderrechter acht een periode van drie maanden passend voor de noodzakelijke rust en stabilisatie van [minderjarige] en voor het opstellen van voornoemd plan. Het verzoek wordt daarom voor een periode van drie maanden toegewezen en voor het overige aangehouden. Op deze wijze zal ook tussentijds door de kinderrechter worden getoetst of een langer verblijf van [minderjarige] in een gesloten setting nog noodzakelijk is, welke tussentijdse toets mede gelet op haar jonge leeftijd ook zeer wenselijk is.
De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling om – indien zij te zijner tijd het verzoek handhaaft – één week voorafgaand aan de nader te bepalen zittingsdatum een nieuwe instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper aan de rechtbank, en de belanghebbende, te sturen.
Gelet op de voorgaande overwegingen luidt de beslissing als volgt.

Beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid, van de Jeugdwet, van 5 augustus 2022 tot 5 november 2022;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, bij voorkeur op een zitting van kinderrechter mr. B. Martinez-Hammer, gelegen
vóór 5 november 2022;
gelast de griffier tegen de nader te bepalen zittingsdatum op te roepen:
- de gecertificeerde instelling;
- de moeder;
- [minderjarige] ;
- de advocaat van [minderjarige] : mr. L.E. Buiting;
- de vader als informant.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2022 door mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 25 augustus 2022.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.