ECLI:NL:RBDHA:2022:8598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.15218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vw en zicht op overdracht in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse eiser op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet (Vw). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd, omdat er zicht was op overdracht aan de Duitse autoriteiten en er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de zware gronden voor de bewaring besproken, waaronder het feit dat de eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en dat hij eerder een overdrachtsbesluit had ontvangen, maar geen medewerking verleende aan zijn overdracht. De eiser betwistte alleen de zware grond dat hij geen medewerking verleende aan de overdracht, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15218

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft met een videoverbinding deelgenomen aan de behandeling. Hij is daarbij bijgestaan door mr. S.A.M. Fikken, die als waarnemer van eisers gemachtigde ter zitting aanwezig was. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2001.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb [3] , als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat hij de lichte grond 4e niet handhaaft.
3. Eiser betwist alleen de zware grond 3k. Dat brengt met zich mee dat hoe dan ook voldoende gronden aanwezig zijn om de maatregel van bewaring te dragen. [4] De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn stelling dat er zonder een overdrachtsbesluit geen sprake kan zijn van een gebrek aan medewerking aan overdracht. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser eerder op 3 februari 2022 en 18 juli 2022 een overdrachtsbesluit heeft ontvangen op grond waarvan hij feitelijk is overgedragen aan Duitsland. Eiser is vervolgens telkens binnen een korte termijn weer teruggekeerd naar Nederland. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van gehoor dat eiser voorafgaand aan zijn inbewaringstelling heeft verklaard dat hij niet aan zijn overdracht aan Duitsland zal meewerken. Dat een overdracht in beginsel ook zonder medewerking plaatsvindt, doet niet af aan de feitelijke juistheid van de vaststelling dat eiser geen medewerking heeft verleend aan zijn overdracht. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de zware grond 3k terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd.
4. Verweerder heeft verder ter zitting toegelicht dat de Duitse autoriteiten de claim van Nederland inmiddels hebben geaccepteerd en dat er wordt gewerkt aan een overdrachtsbesluit. Verweerder heeft het claimakkoord aan het dossier toegevoegd. Gelet hierop is er onverkort zicht op overdracht.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb.