ECLI:NL:RBDHA:2022:8597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.15488
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet; beoordeling van de noodzaak van bewaring en de gronden daarvoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet (Vw). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 8 augustus 2022 de maatregel van bewaring opgelegd, met als doel de identiteit en nationaliteit van eiser vast te stellen en gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het onderzoek op 17 augustus 2022 gesloten.

De rechtbank overweegt dat verweerder ten onrechte enkele zware gronden aan de maatregel van bewaring heeft ten grondslag gelegd, maar dat er voldoende andere gronden zijn om de bewaring te rechtvaardigen. Eiser heeft geen identiteitsdocumenten overgelegd en heeft gebruik gemaakt van een alias, wat het vaststellen van zijn identiteit bemoeilijkt. De rechtbank concludeert dat de bewaring noodzakelijk is, omdat de identiteit van eiser nog niet is vastgesteld en er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart het verzoek om schadevergoeding ongegrond.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het opleggen van een maatregel van bewaring en de vereisten die aan de gronden voor bewaring worden gesteld. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3b en 3i niet aan de maatregel ten grondslag gelegd kunnen worden, maar dat de overige gronden voldoende zijn om de bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15488

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b en onder c, van de Vw opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend het beroep schriftelijk te behandelen. De rechtbank heeft het onderzoek op 17 augustus 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2004.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb [2] , als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn [3] , (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
3. Verweerder heeft te kennen gegeven de grondslag voor de maatregel van bewaring zoals genoemd in artikel 59b, eerste lid, onder c, van de Vw niet langer te handhaven.
4. Eiser betwist dat hij op grond van artikel 59b, eerste lid, onder a en b, van de Vw in bewaring mocht worden gesteld. Eiser betwist ook alle gronden van bewaring.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser terecht op grond van artikel 59b, eerste lid, onder a en b, van de Vw in bewaring gesteld. Artikel 5.1c, eerste lid van het Vb bepaalt dat de grond voor bewaring, bedoeld in artikel 59b, eerste lid, onderdeel a, van de Vw, aanwezig is, indien de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, voordoen. Artikel 5.1c, tweede lid, van het Vb bepaalt dat de grond voor bewaring, bedoeld in artikel 59b, eerste lid, onderdeel b, van de Vw, aanwezig is indien door middel van bewaring de gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning kunnen worden verkregen, en zich tenminste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb voordoen.
6. Eiser beschikt niet over een identiteitsdocument en heeft daarom zijn identiteit ook niet aangetoond. Vervolgens heeft eiser tijdens zijn aanhouding gebruik gemaakt van een alias, namelijk [naam eiser], geboren op [geboortedatum] 2004. Uit EU-Vis [4] is gebleken dat eiser een visumaanvraag heeft ingediend bij de Franse autoriteiten met als persoonsgegevens [naam volgens franse visumaanvraag], geboren op [geboortedatum 2] 2001. Aangezien eisers identiteit nog steeds niet is vastgesteld aan de hand van originele en authentieke identiteitsdocumenten, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de bewaring noodzakelijk is ter vaststelling van eisers identiteit en nationaliteit.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser sprake was van ten minste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb.
8. Eiser heeft de feitelijke juistheid van de zware grond 3a niet betwist. De stelling dat eiser een asielzoeker is, van wie niet kon worden verwacht dat hij een visum heeft alvorens hij Nederland binnenkomt, doet niet af aan de feitelijke juistheid van de vaststelling dat eiser niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd. Volgens vaste rechtspraak is de feitelijke juistheid van deze zware grond voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. [5] Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Verweerder heeft de zware grond 3b ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Uit de motivering van de zware grond 3b volgt niet op welke wijze eiser zich enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen zou hebben onttrokken. Uit de als motivering hiervoor genoemde omstandigheid dat eiser geen document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb heeft overgelegd, kan niet worden afgeleid dat eiser zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. Daarnaast blijkt uit het dossier dat eiser, komende vanuit België, bij een vervoerscontrole staande is gehouden in de trein bij station Breda. Eiser heeft daarbij nadat hij was aangesproken gevraagd om asiel. Verweerder wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat eiser niet zelf actie heeft ondernomen om zijn illegaal verblijf in Nederland te melden. Uit het dossier blijkt niet hoe eiser zich eerder bij de Nederlandse autoriteiten had kunnen melden.
10. Eiser heeft verder niet betwist dat hij niet in het bezit is van een reisdocument dat zijn identiteit weergeeft en dat hij door het opgeven van een alias het vaststellen van zijn identiteit of nationaliteit heeft tegengewerkt. Verweerder heeft de zware gronden 3d en 3e daarom terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Dat verweerder inmiddels eisers persoonsgegevens via EU-Vis heeft achterhaald, doet hier niet aan af. Bovendien is eisers identiteit nog altijd niet vastgesteld aan de hand van originele en authentieke identiteitsdocumenten. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Verweerder heeft ook de zware grond 3f terecht aan eiser tegengeworpen. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser tijdens het gehoor voorafgaande aan zijn inbewaringstelling heeft verklaard dat hij zijn paspoort bewust in Algerije heeft achtergelaten toen hij Europa is ingereisd om uitzetting naar Algerije te voorkomen. [6] Anders dan eiser heeft aangevoerd, getuigt dit van een actieve handeling van eiser.
12. Eiser stelt terecht dat de zware grond 3i niet aan het bestreden besluit ten grondslag kon worden gelegd. Ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring rustte op eiser geen voorafgaande vertrekplicht. Ook was eisers asielaanvraag nog niet afgedaan, zodat op hem ook op grond hiervan nog geen vertrekplicht rustte.
13. Gelet op het voorgaande resteren de zware grond 3a, 3d, 3e en 3f. Op grond van artikel 5.1c, eerste en tweede lid, van het Vb zijn deze gronden voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft daarom geen bespreking.
14. Eiser voert tot slot aan dat niet duidelijk is om welke reden geen lichter middel is ingezet, ook al zou een risico op onttrekking aan het toezicht bestaan. Verweerder heeft echter terecht overwogen dat, op de gronden zoals gemotiveerd in de maatregel van bewaring een significant risico op onttrekking aan het toezicht wordt aangenomen en dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om dat risico te ondervangen. Verweerder heeft ook onbestreden gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Richtlijn 2008/115/EG.
4.Visuminformatiesysteem.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
6.Proces-verbaal van gehoor, p. 4 en 5.