ECLI:NL:RBDHA:2022:8596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.15487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vw; onterecht ingeroepen zware gronden en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser was in Nederland in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet (Vw). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de maatregel van bewaring opgelegd, waarbij verschillende zware en lichte gronden werden ingeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zware gronden 3b en 3d ten onrechte aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de eiser zich aan het toezicht had onttrokken en dat hij niet voldoende meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank volgde de staatssecretaris niet in zijn standpunt dat de eiser niet zelf actie had ondernomen om zijn illegaal verblijf te melden.

De rechtbank concludeerde dat de zware grond 3a, die betrekking had op de wijze van binnenkomst in Nederland, wel terecht was ingeroepen. De eiser had niet betwist dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen. De rechtbank oordeelde dat de overige gronden, waaronder de lichte gronden 4a, 4c en 4d, voldoende waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15487

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend het beroep schriftelijk te behandelen. De rechtbank heeft het onderzoek op 17 augustus 2022 gesloten.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb [3] , als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser bestrijdt de zware gronden 3a, 3b, 3d en 3i en de lichte gronden 4c en 4d.
4. Verweerder heeft te kennen gegeven de zware grond 3i niet langer te handhaven. Verweerder handhaaft de overige gronden en stelt zich op het standpunt dat deze gronden aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd kunnen worden en de maatregel kunnen dragen.
5. Verweerder heeft de zware grond 3a terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser betwist de feitelijke juistheid van de zware grond 3a niet. De stelling dat eiser een asielzoeker is, van wie niet kon worden verwacht dat hij een visum heeft alvorens hij Nederland binnenkomt, doet niet af aan de feitelijke juistheid van de vaststelling dat eiser niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd. Volgens vaste rechtspraak is de feitelijke juistheid van deze zware grond voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. [4] Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Verweerder heeft de zware gronden 3b en 3d echter ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Uit de motivering van de zware grond 3b volgt niet op welke wijze eiser zich enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen zou hebben onttrokken. Uit de als motivering hiervoor genoemde omstandigheid dat eiser geen document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb heeft overgelegd, kan niet worden afgeleid dat eiser zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. Daarnaast blijkt uit het dossier dat eiser, komende vanuit België, bij een vervoerscontrole staande is gehouden in de trein bij station Breda. Eiser heeft daarbij nadat hij was aangesproken gevraagd om asiel. Verweerder wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat eiser niet zelf actie heeft ondernomen om zijn illegaal verblijf in Nederland te melden. Uit het dossier blijkt niet hoe eiser zich eerder bij de Nederlandse autoriteiten had kunnen melden.
7. Over de zware grond 3d is in de maatregel overwogen dat eiser niet in het bezit is van een reisdocument dat zijn identiteit weergeeft en dat hij – vóór zijn komst naar Nederland – al jaren geen activiteiten heeft ondernomen om via zijn familie en/of consulaire vertegenwoordiging alsnog de juiste documenten te verkrijgen. Hiermee is niet gebleken dat eiser – vanaf zijn komst naar Nederland – onvoldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit of nationaliteit door verweerder. Feiten of omstandigheden waaruit dit wel zou kunnen volgen ontbreken in de motivering van de maatregel.
8. Ten aanzien van de lichte gronden stelt de rechtbank allereerst vast dat eiser de lichte grond 4a niet heeft betwist. Anders dan eiser aanvoert, heeft verweerder verder de lichte gronden 4c en 4d voldoende gemotiveerd aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats opgegeven. Hierdoor is eiser niet traceerbaar voor de overheid, waardoor hij zich onttrekt aan het toezicht. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat een bedrag van 20 euro onvoldoende is om in eisers levensonderhoud en zijn (eventuele) vertrek uit Nederland te voorzien.
9. Gelet op het voorgaande resteren de zware grond 3a en de lichte gronden 4a, 4c en 4d. Op grond van artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb zijn deze gronden voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
10. Eiser voert tot slot aan dat niet duidelijk is om welke reden geen lichter middel is ingezet, ook al zou een risico op onttrekking aan het toezicht bestaan. Verweerder heeft echter terecht overwogen dat op de gronden zoals gemotiveerd in de maatregel een significant risico op onttrekking aan het toezicht wordt aangenomen en dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om dat risico te ondervangen. Verweerder heeft ook onbestreden gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.